Bloembollenvelden in Holland.
De lente is in 't land.
‘O Liefelijke lente dagen,
geen schoonder als het zappig groen,
dat de eerstontwekte boomen dragen,
dat de eerste lonken wassen doen
van 't ongeweldig zonnewezen,
dat, nauwlijks nog de kimme ontrezen,
ten avonde ebt al, na den noen’ -
dicht in jubelende klanken Guido Gezelle. Welk een kreet van verademing hooren wij ook in zijn ‘Jam Liems transiit’:
‘Ach, weerom groent, alhier aldaar,
te gronden uit, het nieuwe jaar,
zoo lang verwacht en uitgesteld,
door 's winters onverwacht geweld.
De wee hergroent, 't hergroent al, in 't
verschiet: waar hier waar daar begint
de naakte grond bekleed te staan
met hope weêr van gras en graan’.
Het zal den vreemdeling, die omstreeks Paschen de Hollandsche velden tusschen Leiden en Haarlem doorreist, te moede zijn, alsof hier de Natuur haar heerlijkste, kleurigste, rijkste tapijten heeft ontrold, alsof hier het middelpunt is van haar bloemenstrooiend weeldefeest! Blijde als uitgestoken vlaggen zijn de heltintige rijen en streepen van hyacinthen, tulpen, narcissen, die zich heinde en verre uitstrekken langs de spoorbaan, de landwegen, aan den duinrand, alom.