eenvoudigde Nederlandsch, zooals het nu welhaast algemeen in Zuid-Afrika is aangenomen; bovendien van het vereenvoudigde Nederlandsch zooals het bepaaldelijk voor Zuid-Afrika is goedgekeurd, d.w.z. met aanvaarding van alle woorden en uitdrukkingen, die daar burgerrecht hebben verkregen.
Ons Land geeft eenige voorbeelden: briek, brandziek, vlei, vleigrond, kop (in de beteekenis van bergtop), klipper, piering, kweeper, kierie, kiepersol, karba, manel. ‘Zelfs zijn opgenomen - zegt O.L. - de anglicismen en barbarismen, die in onze taal zijn ingeslopen en zich daarin burgerrecht hebben weten te verwerven, zoals: pavement, pigeonhole, ekspert, freetrader, notice-board, mayor, speaker, policeman, juts (rechter), enz.’
Wellicht zijn er Nederlanders, die 't niet onbedenkelijk vinden, dat het Woordeboek zijn gezag geeft aan Engelsche woorden, waarvoor er goede van Nederlandschen stam bestaan. Het Engelsch heeft in Zuid-Afrika, in de taal van de Afrikaanders al zooveel burgerrecht gekregen, dat men, eenmaal gebruikelijke anglicismen in een Nederlandsch woordenboek opnemende, niet weet waar men blijft. Evenwel, als wij zien hoe gastvrij Nederlandsche woordenboeken, in de laatste jaren hier te lande uitgekomen, voor barbarismen zijn, mogen wij wel stil wezen. En ten slotte moeten de mannen in Zuid-Afrika het weten.
Nu geven de bewerkers van het woordenboek in een voorrede, gedeeltelijk door Ons Land aangehaald, te verstaan, waarom zij dergelijke woorden hebben opgenomen. Zij zeggen: ‘Het is om dit element (d.i. het vereenvoudigde Nederlandsch) te sterken, dat ons woordeboek verschijnt; een werk, dat berekend is, het spraakgebruik in Zuid-Afrika niet te wijzigen, maar er die vorm aan te geven, welke het tot een alom erkende scheut van het Nederlands op vreemde bodem zal doen verheffen; tegelijkertijd, schoon niet zoekende aan de andere beweging (d.i. voor het Afrikaansch) afbreuk te doen, aan het volk door opname van alle woorden en uitdrukkingen, welke hier te lande burgerrecht verkregen hebben, een vergelijk voorleggende, dat zich, onzes inziens, inzake de bestaande verdeeldheid treffen laat, en waardoor het ganse volk zich zal kunnen verenigen tot één krachtige poging, om de taal, die het liefheeft, te bevestigen en te sterken’.
Dus om het vereenvoudigde Nederlandsch nader tot het Afrikaansch te brengen, m.a.w. om het Nederlandsch meer Afrikaansch van karakter te maken, is 't dat die woorden en uitdrukkingen, die ginds het burgerrecht hebben verkregen, nu ook in den vorm genaturaliseerd worden. Dit begrijpen wij goed voor zoover het betreft de eerste reeks voorbeelden, die Ons Land aanhaalt: briek, brandziek, vlei en dergelijke.
Maar de tweede soort, de anglicismen? Zijn die noodig om het Afrikaansch tegemoet te komen? Het is mogelijk, maar te oordeelen naar wat wij in Afrikaansche kranten en boeken aan Nederlandsch en Afrikaansch gelezen hebben, moeten wij zeggen, dat wij het veelvuldige gebruik van Engelsche woorden, uitdrukkingen en zinswendingen veel meer in het Nederlandsch van schrijvers in Zuid-Afrika als in hun Afrikaansch hebben aangetroffen. In zuiverheid van woordkeus en taalkarakter leek ons meestal hun Afrikaansch meer van Nederlandschen stam dan hun zoogenaamd Hoog-Hollandsch. En dat is verklaarbaar.
Daarom verwondert 't ons te lezen, dat 't Nederlands Woordeboek plaats inruimt voor ‘pavement, pigeonhole’ en de rest, als een stap tot den vrede met het Afrikaansch.