dien niet enkele krachtdadige personen, bezield met het heilig vuur, de leiding er van in handen hadden genomen! En daarom moet in de allereerste plaats een warme hulde worden gebracht aan de ontwerpers van het plan hier ter stede, de heeren Leo en Albrecht Bouchery, die weldra flinke medewerking mochten vinden van personen als de heeren René De Bock, den volijverigen secretaris van het werk, Edward Schiltz, den practischen penningmeester, Julius Schrey, den muzikalen leider, en Julius Benoit, den pianist, - die later vervangen werden door de heeren Karel Candael en P. Crespin, - welke allen belangloos hun tijd en hun werk ten dienste van de onderneming stelden. En grooter dan welke geldelijke vergoeding ook is de zedelijke belooning die zij mochten ontvangen: n.l. de bijval waarmee hun werk bekroond werd.
Weinig was er waarschijnlijk gedacht, toen men in 1904 per plakbrief en door de dagbladen, vrouwen en meisjes uitnoodigde om op een zekeren avond in een zaaltje van den Nederlandschen Schouwburg, welwillend door het Stedelijk Bestuur afgestaan, bijeen te komen, ten einde gezamenlijk liederen aan te leeren, dat die oproep door een 120 personen zou worden beantwoord, en dat de behaalde bijval weldra zoo groot zou worden dat de zaal er door te klein werd en men verplicht was te verhuizen. Een lokaal was weldra gevonden, dank zij de sympathie die men voor de onderneming mocht ontmoeten bij den heer Edw. de Beukelaer, het hoofd van de bekende chocolade- en biscuitfabriek, die de feestzaal van zijn fabriek met personeel, vuur, verlichting ter beschikking van de ‘Liederenavonden’ stelde, die ook, wanneer het noodig was het muziekcorps dat onder zijn werklieden bestond, Arbeid adelt, zijn medewerking liet verleenen, en ook al eens de deelnemers aan de liederenavonden op een chocoladefeestje onthaalde.
Men was dus begonnen met vrouwen; iederen Woensdagavond van 8¼ tot 9½ uur kwamen zij bijeen; de teksten van de aan te leeren liederen werden tot een klein boekje vereenigd, - er zijn nu reeds twaalf reeksen, - uitgedeeld; elk lied voorgelezen regel voor regel, daarna voorgezongen, om vervolgens door de aanwezigen te worden herhaald. Kort daarop beproefde men de werking te decentraliseeren en ook in een andere wijk van de stad iets dergelijks te ondernemen, n.l. op Zondagnamiddag; dat was in den winter van 1904. Doch dit mislukte volkomen, slechts kinderen uit de buurt kwamen er heen. Het eerste jaar steeg het aantal bezoekende vrouwen tot 520; maar het tweede jaar, toen ook de aanleeringen voor mannen begonnen waren, die, evenals voor de vrouwen, om de veertien dagen plaats hadden, daalde het getal op een ontmoedigende wijze, tot een groote twintig, zoodat het bestuur meende de oplossing te moeten vinden in het aanleeren aan de mannen en vrouwen tegelijkertijd; en dit had inderdaad den gewenschten uitslag. Ten einde alle opspraak te vermijden liet men de mannen een kwartier langer blijven.
Iedere deelnemer of deelneemster wordt in het bezit gesteld van een genummerde kaart, waarop naam, beroep en adres moeten worden aangeduid. Dit laat toe een voortdurend toezicht uit te oefenen op het al of niet regelmatig bezoek van de ingeschrevenen en stelt ook in staat statistische gegevens op te maken. Zoo was in het laatste jaar de verhouding de volgende:
Mannen. Op 100 deelnemers telde men: studenten: 14; klerken: 22; daglooners: 10; diamantbewerkers: 8; schrijnwerkers: 8; soldaten: 5; zonder beroep: 6; verder onderwijzers, schilders, beenhouwers, metselaars, schoenmakers, electriciens, suikerbakkers, drukkers, tolbeambten, kappers, loodgieters, brievenbestellers, enz.
Vrouwen. Op 100 deelneemsters telde men: zonder beroep: 56; naaisters: 21, fabriekarbeidsters: 8; modisten: 5; winkeljuffrouwen: 4; strijksters: 3; verder dienstmeiden, borduursters, enz. Hierbij moet opgemerkt worden dat veel vrouwen haar beroep niet willen doen kennen, en daarom liefst ‘zonder beroep’ opgeven.
Op de deelnemingskaart wordt tevens vermeld dat onder degenen die regelmatig de liederenavonden bijwonen, op het einde van het jaar prachtige boeken zullen worden verloot. Maar dit lokmiddeltje heeft hoegenaamd geen invloed op het regelmatig bezoek. Doch het is in ieder geval een middel om Nederl. vakboeken en letterkundige werken onder het volk te verspreiden.
Daarbij bepaalde zich echter de werking van de liederavonden niet. Niets werd onbeproefd gelaten om het denkbeeld ingang te doen vinden en de werking bekend te maken. Zonder te spreken over de groote propagandafeesten die opvolgend in de Beurs en tot tweemaal toe in de feestzaal van den Dierentuin plaats hadden, over de jaarlijksche herdenking van Peter Benoits sterfdag (11 Maart), te welker gelegenheid uitsluitend liederen van den grooten Vlaamschen toondichter worden gezongen, zijn portret wordt uitgereikt en een toepasselijke rede wordt gehouden, o.a. door Pol de Mont; zonder te gewagen van de medewerking die de liederavonden verleenen aan de herdenking van den slag der Gulden Sporen (11 Juli), waarop de zangers en zangeressen nationale Vlaamsche liederen ten gehoore brengen, moet vooral gewezen worden op de poging die werd aangewend op de Antwerpsche kermis van 1907, toen daar een ‘barak’ werd opgetimmerd met den weidschen naam van ‘Zangpaleis’ betiteld, waar volksliedjeszangers werden aangenomen om er dagelijks de liederen van de ‘Liederavonden’ te laten hooren en ze aan den man te brengen. Zoo werden op zes weken tijds 8752 reeksen van 8 liederen, tegen tien centimes per reeks, dus 70.016 liederen verkocht. Veel publiek, waaronder stellig tot de aandachtigsten mogen gerekend worden, matrozen en werklieden vond smaak in het voorgedragene, en van belang was het ook dat door de bescherming van het Stedelijk Bestuur, het A.N.V. feitelijk het monopolie van het laten zingen van liederen op de kermis kreeg. Ook werd een overeenkomst getroffen met straatzangers die op de markten in de stad en op groote jaarmarkten in het Vlaamsche land de liederen zouden zingen. Tot nog toe, dat is tot in October 1907, werden reeds 7000 reeksen van 4 liederen verkocht. In den winter is die werking natuurlijk gestaakt. En eigenaardig is het, dat het juist het bovengenoemde echtpaar Elgiers is dat nu de liederen van het A.N.V. in het land
helpt verspreiden.
Aan de stad werd door de ‘Liederavonden van het A.N.V.’ het voorstel gedaan om tijdens de laatste jaarlijksche gemeentefeesten in het Park een groot zangersfeest in te richten. Dit voorstel werd aangenomen en het feest had plaats op 15 Aug. 1907. Veertien volksmaatschappijen namen er deel aan; in drie stoeten trokken zij naar de Groote Markt, waar door de verzamelde menigte, onder leiding van Edward Keurvels, liederen werden uitgevoerd, terwijl ten stadhuize de premietrekking plaats had. De stad had daarvoor een toelage van 1000 francs verleend.
De laatste overwinning behaalde men toen in het begin van Jan. 1908, met de toelating van de hoogere krijgsoverheid, in de kazerne der Krijgsbouwkunde de liederaanleeringen voor soldaten werden ingericht, die wekelijks zullen plaats hebben. Het belangrijke van zoo een werking in die omgeving zal wel gemakkelijk worden ingezien.
Dat zoo een beweging door de openbare besturen naar waarde werd geschat is dan ook niet te verwonderen: de stad Antwerpen verleent, buiten haar zedelijken steun, ook nog een jaarlijksche toelage van 800 francs; zij staat kosteloos de plaatsen op de kermissen af, verleent ook de medewerking van haar beambten en stelt haar materieel ten dienste waar dit