Frysk Selskip te Brighton.
Bijgaand kiekje is genomen uit het Friese weekblad ‘Sljucht en Rjucht’ en stelt voor ‘it Frysk Selskip “Nij Fryslân” to Brighton N.Y. Noard Amerika’. Wat moet deze vereniging in Neerlandia doen, zal men vragen.
Als men het verslag dat er bij geschreven was van de ‘twade Lândei’ in het huis en op het erf van de heer Warringa gelezen en doorproefd had, zou men dat niet vragen.
Per wagen, te voet of op de fiets kwamen ze daar van alle kanten uren ver bijeen, zich verheugende op het genot van deze dag. De bossen en heuvels van Warringa waren tot hun beschikking, maar verder zorgde elk voor eigen kost.
De Amerikaanse en de Nederlandse vlag waaiden de komenden tegemoet en de voorzitter sprak van de oude Friese landdagen waar geofferd werd en ook hij spoorde aan tot een offer aan onze Friese volksaard, aan gezond genoegen, gezonde pret. Het Friese volkslied beantwoordde zijn oproep en daarmee was dan de feestdag begonnen.
Wat ze daar deden? Een heerlike dag buiten hebben, onder landgenoten, met wie men over thuis kon spreken, door wie men met een half woord verstaan werd; dat land aan de overkant, waar zij allen om de ene of andere reden van gescheiden waren, bleef hun bij in hun gesprekken, in hun pretjes: koekhappen en knikkeren of schijfsmijten (ik begrijp niet precies wat spel ze deden: ik ken het niet), in hun hele doen en laten.
Natuurlik, zij daar hebben niet de illuzie een afzonderlik volk, volkje of volksdeel te zullen vormen: zij gaan in de massa op, maar hebben af en toe de behoefte aan nieuwe kracht, die niet beter bevredigd kan worden dan door de aanraking met iets van het moederland, iets van het thuis van vroeger, met het innigste van thuis: de taal die moeder bij hun wieg zong, waarin zij speelden als kinderen. De overtreffende trap van dit genot zou zijn het terug komen in hun geboortedorp, thuis; zij moeten zich tevreden stellen met de vergrotende trap, de ontmoeting van mensen uit dat landje, waarin hun jeugd lag; maar voelen zich dan ook inniger weer Nederlanders, dan wanneer zij het hadden moeten doen met de stellende trap, het spreken van het hun minder gemeenzame Nederlands. Zo genomen zijn alle Friese verenigingen buiten Friesland, maar vooral die buiten Nederland van het grootste belang voor de eigen aard van ons Nederlandse volk. Voor Friezen zijn zij de meest intense afdelingen van het Algemeen Nederlands Verbond, die men zich denken kan. Het is voor ons Verbond te hopen dat zij allen tot dat inzicht komen en zich bij ons aansluiten. Het zou goed zijn hun daar ginds, desgewenst, door de Boeken-Kommissie ook Friese lektuur te verschaffen in een of ander middelpunt. Misschien zou het ‘Selskip for Fryske Tael en Skriftenkennisse’ er wat voor over hebben, als