Wilt ge weten hoe nauw het karakter der Friezen verbonden is aan hun taal, de erfenis hunner voorouders uit lang vervlogen eeuwen, bijna ongeschonden bewaard, - leert dan kennen dat karakter uit de geschiedenis van Nederland en bestudeert tevens hun taal. Mèt hun taal zou hun edel enkrachtig karakter verloren kunnen gaan! En wèlk een kracht Friesland gaf aan den geheelen Nederl. Stam, dat wensch ik voorloopig slechts met eenige historische feiten aan te toonen, terwijl voor den hedendaagschen rustigen tijd slechts gewezen behoeft te worden op het percentage ontwikkelden (intellectueelen) dat mannen van Frieschen stam, met Frieschen tongval, leveren in schier alle ambten, bedieningen en waardigheden.
Er moet echter gestreden worden voor het goede recht van de oudste nog zuiver gesproken Germaansche taal en dat nog wel met hen, wier voorouders zèker een taal spraken, die met ons Friesch niet veel verschilde, terwijl hun tegenwoordige beschaafde spreektaal is opgebouwd uit dat nog levende Friesch en oud-Saksisch. Eeuwenlang heeft het geduurd vóór de West-Friezen in Noord-Holland hun kenmerk als Friezen verloren en nog kan men van Jutland tot Duinkerken Friesche taaleigenaardigheden en levensgewoonten opmerken; maar tusschen Flie en Lauwers wonen duizenden Nederlanders, die zich Friezen noemen en Friezen willen blijven. En het streven der Friezen tot behoud hunner ‘urâlde, ljeave sprake’ is juist tegenwoordig geweldig! Zonder Friesch geen Friezen meer.
Het verhaal van het leven en de daden onzer voorouders is machtig mooi, maar bij welk feit van beteekenis waren niet de Friezen sterk vertegenwoordigd? Bij de belegeringen van Coevorden, Grol, Bon, Rijssel enz. enz. waren de Friesche vendels steeds het grootst in aantal en die mannen, voor het gemeenebest der vereenigde Nederlanden hun leven feil hebbende, zullen zeer zeker Friesch gesproken en gedacht hebben!
Toen in 1572 Mechelen, Zutphen en Naarden door de Spanjaarden waren uitgemoord, maakte Don Frederik zich te Amsterdam gereed om Haarlem gewapenderhand te nemen. Het bestuur der stad was twijfelmoedig en leende reeds het oor aan de stedelijke regeering van Amsterdam, welke hare diensten aanbood om te onderhandelen. Toen verzamelde Wybe Ripperda zijne mannen en sprak ‘met Frieschen tongval’ ongeveer aldus: ‘Uw magistraat had gezworen in geen onderhandeling te treden met den Spanjaard en nu heeft ze heimelik menschen afgezonden om hem genade af te smeken. Bedenkt door welken eed we aan den Prins zijn gebonden en ik twijfel niet of ge zult, gelijk ik, dien eed gestand doen en uwe eer betrachten, want ik ben besloten mijn laatsten droppel bloed voor de eer en de vrijheid te wagen. Ziethier het opzet van een Fries, maar Holland placht ook wakkere borsten te kweeken en ik verlang te hooren wat er de mannen van Haarlem van zeggen’. Een donderend geroep van instemming volgde en 7 maanden lang moest de Spanjaard worstelen om het bezit van den sleutel tusschen Noord- en Zuid-Holland, waardoor het Spaansche leger werd gezwakt en vastgehouden, waardoor Noord en Zuid van Haarlem de toerustingen konden voortgang vinden en waardoor geheel Nederland gered is van den ondergang reeds in het begin van den 80-jarigen strijd. Bij verdrag werd de plundering afgekocht, maar ruim 1700 menschen werden er toch nog onthalsd, verdronken of gehangen en de brave, edele Ripperda werd 16 Aug. 1573 onthoofd, terwijl zijn vaandel uit woede openlik ‘met den Swaerde’ werd ‘geexecuteerd!’
Het beleg van Oostende heeft geduurd van 5 Juli 1601 tot 20 Sept. 1604 en de overgave van de tot een molshoop vervormde stad had niet plaats dan nadat Maurits door andere veroveringen het bezit van Oostende tot onnut had gemaakt. De voornaamste dier veroveringen was de inname van Sluis en we lezen dat naast het beleid van Maurits het aan de dapperheid en de opofferingen der Friezen was te danken dat Nederland aldus vasten voet op den linker Scheldeoever hield, terwijl de Spanjaarden alles er op zetten om het belegerde Sluis te ontzetten. Velen weten dit niet en kennen dus den naam van Eysinga, den geduchten tegenstander van Spinola, ook niet.
7 April 1672 verklaarde Lodewijk XIV, Koning van Frankrijk, tegelijk met den Koning van Engeland, onder nietige voorwendsels, den oorlog aan onze kleine Republiek en een door tijdgenooten prachtig en ontzagwekkend genoemd leger van 150 duizend man, dat bij Charleroi verzamelde, trok onder bevel van den Koning zelf, Turenne en Condé naar het Noorden - 11000 onzer beste troepen werden in Maastricht vastgehouden en het hoofdleger der Franschen trok naar het land van Kleef en Wezel. Met een legertje van 20 duizend man wilde de Prins onze Geldersche IJssel verdedigen tgen de aanrukkende Franschen, Munsterschen en Keulschen en hij vestigde zijn hoofdkwartier in den Fraterweerd bij Doesburg, maar de zaak verliep anders dan men verwachtte.
12 Juni 1672 trokken de Franschen, door het verraad van een boer, door den Rijn bij het oude ‘Tolhuys’ van Lobith, - een vermaard wapenfeit, maar waarop te veel is gebluft. De Prins had daar ter plaatse een cavalerie-observatiepost geplaatst onder Montbas; deze, Franschman van afkomst, verliet zijn post schandelik, maar de Franschen, die den avond te voren dus geen vijand in de Betuwe zagen (van af Zevenaar's toren), ontwaarden den volgenden morgen staatsche infanterie, bezig zich te verschansen in het ‘Tolhuys’, een oude Burgt. Dat waren de Friezen van Van Aylva. Toen de Franschen met overmacht door de rivier kwamen legde onze kleine afdeeling de wapens neder, koelbloedig afwachtende wat er gebeuren zou. Duizenden Franschen, waaronder de Garde, stonden toen tegenover eenige honderden Friezen. En wat gebeurde er! De Hertog de Longueville riep, tegen het bevel van Condé in: ‘tue, tue, point de quartier pour cette canaille’ en schoot een Frieschen Hopman neer. Op dat oogenblik toonden de Friezen hun karakter, door als één man hun wapens weer te grijpen en groot waren de gevolgen van het moorddadig tooneel, dat nu volgde! Van die Friezen zijn er maar zeer enkelen overgebleven, maar dit ‘canaille’ redde het heele vaderland, want op de groote lijst van gevallen Fransche Prinsen, Hertogen, Graven, Markiezen en groote heeren komt ook voor de aanvoerder Condé en aangezien Condé ter verpleging naar Emmerik werd gevoerd, kwam er niets van zijn schoon plan om met 20.000 achter ruiters gezeten schutters naar Amsterdam door te rennen (Turenne durfde dit vermetelde plan niet aan). Daardoor kon de Prins op Utrecht en de Hollandsche Waterlinie terugtrekken. Met recht kan hier getuigd worden van de redding des vaderlands door het karakter toonen van een hoopje zeer zeker Friesch sprekende Nederlanders.
Ten slotte een feit van jongeren datum.
Den 7 Aug. 1831 voldeed Daine aan het bevel van Leopold I om van Hasselt westwaarts te trekken in de hoop zich te kunnen vereenigen met het oostwaarts gaande Scheldeleger der Belgen. Onze verkennende voorposten, slechts bestaande uit één bataillon onzer 13e afdeeling en eenige huzaren, hadden hier het geheele corps van Daine tegen zich en werden uit Curingen en Kermpt teruggedrongen. Tegen den avond kwam de gevraagde versterking en die bestond uit één bataillon Friesche schutters (1 stedelike + 5 plattelandscompagniën) onder majoor Kirchner. Deze mannen hadden den geheelen dag bij heet weer in mulle zandwegen geloopen, doch er was geen sprake van schieten en langzaam wijken. Met een donderend ‘Oranje boven’ ging het er op in en de dappere ‘tirailleurs de la meuse’ van Charlier en andere, meest Waalsche corpsen maakten hier kennis, niet met het geweer, maar met de tabaksdoozen en boeremes-