Neerlandia. Jaargang 11
(1907)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdHet Bijzonder Onderwijs op Bonaire
| |
[pagina 215]
| |
gen tot de beschaving der ruwe bergbewoners en tot verzachting der niet minder ruwe, onder hen heerschende zeden. In dat zelfde gebouw werd het onderwijs gegeven, tot dat in 1895 de Z.Eerw. Pastoor J. Meijknecht, een Hagenaar van geboorte, gedeeltelijk uit eigen middelen, gedeeltelijk gesteund door het Gouvernement en het vicariaat, een nieuw schoolgebouw optrok, dat thans nog is het uitgangspunt van beschaving en zedelijkheid in Rincón, en waar in 1905 in het geheel 261 kinderen onderwijs ontvingen. Men onderschatte dien beschavenden invloed niet. Dat Bonaire eene zoo rustige onderworpen bevolking bezit (en hetzelfde kan men zeggen van de overige eilanden), dat zij slechts door een handjevol politieagenten in bedwang wordt gehouden, - wij aarzelen niet dit toe te schrijven aan den verzachtenden en veredelenden invloed, die uitgaat van de zustersschool. Daar wordt de ruwe jeugd geleid door zachte vrouwenhand en van jongs af gewoon gemaakt zich aan orde en tucht te onderwerpen, eerbiedig op te zien naar de meerderen, en te leven volgens goddelijke en menschelijke wetten. Vandaar, dat wij op onze eilanden hebben, dat trouwe, opgeruimde, onderworpen geslacht van negers, dat zoo gunstig afsteekt bij de zwarte broeders in de Fransche en Engelsche koloniën. Dat dit geen ijdele bewering is, bleek mij verleden jaar, toen ik in Port-of-Spain (Trinidad), aan eenige voorname ingezetenen dier Engelsche kolonie den toestand van Curaçao, Bonaire en Aruba uiteenzette en hun mededeelde, hoe droog en armoedig hier alles was. Eenparig verklaarde men mij, dat, als zulk een toestand op Trinidad intrad of op welk der Engelsche Antillen ook, de negers reeds lang alle ‘farms’, magazijnen en landhuizen zouden geplunderd en plat gebrand hebben. Ten bewijze wees men mij met den vinger op de nog rookende puinen van het stadhuis van Port-of-Spain, dat in een volksoploop was in brand gestoken, terwijl de Gouverneur en alle raadsleden er in waren, alleen, omdat de Gouverneur hun niet zooveel water van de waterleiding wilde toestaan, als zij meenden noodig te hebben. Inderdaad men kan den neger wel een steilen hoed opzetten en hem manchetten aandoen, in één woord, er oogenschijnlijk een heer van maken, maar hem beschaven, hem maken tot een ordelievend, werkzaam, onderworpen lid der maatschappij, dat krijgt men niet gedaan, tenzij door opvoeding van geest en hart, niet van één geslacht, maar van de elkander opvolgende geslachten. Maar tot die opvoeding behoort een moed en een geduld, die niet bij iedereen gevonden worden, doch die men vindt bij die eenvoudige zusters, die in de wereld dikwijls behoorden tot familiën, waar zij in welstand konden leven, doch dat alles verlieten, om hier in de eenzaamheid zich te wijden aan het heil van haar zwarten evennaaste. Men moet hier in dit eenzame Rincón zijn, om ten volle het onpractische te begrijpen van belemmerende maatregelen der Regeering. Waren er onderwijzerskrachten genoeg, die gelijk in Holland, er naar hunkeren, een plaatsje te bemachtigen, ja, dan zou het Gouvernement gerechtigd zijn, zijne eischen te stellen; maar nu het Gouvernement onmogelijk beschaafde personen vinden kan, die zich hier van de buitenwereld willen afsluiten, moest het dankbaar zijn, dat er nog personen zijn, die zulk eene afsluiting voor hun evenmensch over hebben. Welk ontwikkeld onderwijzer of onderwijzeres, die met veel studie en moeite zijne diploma's behaald heeft en zich een toekomst droomt, zal hier de vrucht van zijn studie komen begraven? Zelfs niet al geeft hem de Regeering een dubbel salaris; omdat het leven voor zoo iemand hier onmogelijk is, of hij moest voor kluizenaar geboren zijn. Laat dus de Regeering voorzichtig zijn in het stellen van hare eischen; zij zouden voor gevolg kunnen hebben, dat het onderwijs in plaats van bevorderd, doodgedrukt zou worden. En dat is toch zeker de bedoeling niet. Laat dat onderwijs niet volmaakt zijn, toegegeven. Ook toegegeven, dat het peil niet zoo hoog is als in Holland of in de hoofdplaatsen der kolonie. Maar zijn hier ook de behoeften dezelfde? Dat zal men toch wel niet beweren in eene streek, waar nog de volgende zaken ontbreken: 10. Gemeentelijke indeeling; 20. Kadaster; 30. Lijkschouw; 40. Postwezen; 50. Gediplomeerde vroedvrouwen, enz. enz. Wij noodigen daarom allen, die meenen, dat het noodig is, voor de buiten-districten onzer kolonie dezelfde eischen te stellen als voor Willemstad, beleefdelijk uit, eens een reisje te maken naar Rincón op Bonaire, en ik geloof, dat zij bij hun terugkeer eene illusie minder rijk zullen zijn. Curaçao. Januari 1906. |
|