Iets over de Visscherij op Bonaire
door Dr. J. Boeke.
Uit de andere artikelen is wel reeds duidelijk gebleken, dat op Bonaire een vrij groote klasse van behoeftigen woont. Over dit feit behoef ik hier niet uit te weiden. Laten wij nu de middelen, waardoor deze behoeftigen in hun onderhoud trachten te voorzien, wat nader beschouwen.
Evenals voor de beide andere Benedenwindsche Eilanden is voor de geheele natuur op Bonaire kenmerkend het volkomen afwezig zijn van zoet water. Geen beek kabbelt langs den weg of schiet schuimend van de kalkrotsen, de rooien, door de goede zorgen van den Gezaghebber van krachtige dammen voorzien, liggen gedurende bijna het geheele jaar droog en veranderen slechts korten tijd, na een groote regenbui in bruischende, alles met zich voerende stroomen. Hier en daar wordt wel in de diepte der rotsen een wel van zoet water gevonden, maar over het algemeen kan men zeggen, dat zoet water, voor zoover het voor de visscherij van eenig belang kan zijn, volslagen afwezig is. De visscherij bepaalt zich dan ook uitsluitend tot zeevisscherij.
De gelegenheid tot het uitoefenen van dit bedrijf is bij Bonaire ruimschoots voorhanden.
In de eerste plaats heeft men voor Kralendijk, de hoofdplaats van Bonaire, de vrij ondiepe, zandige reede, in het Noord-Oosten door het eiland zelf, aan de andere zijde door Klein-Bonaire beschut. Langs den oever van 8 tot 10 vadem diep, en verderop niet dieper dan 40 tot 50 vaam (eerst ten N.-W. van Paloeleche vindt men grootere diepten), in vergelijking tot het verdere water om deze eilanden vrij rustig, biedt deze reede een gunstige gelegenheid voor de visscherij aan. Toch wordt hiervan niet zeer veel gebruik gemaakt. De eigenlijke vischgronden voor de visschers van Bonaire liggen elders. Er bestond, tijdens mijn bezoek aan Bonaire, slechts één groot net, een treknet van pl. m. 100 vaam lang en 3 tot 4 vaam diep. Daarmede werd door den eigenaar en 6 of 7 visschers overal langs den oever, waar slechts een ondiepe zandige bodem een gunstige gelegenheid aanbood, gevischt, langs de reede tot aan Paloeleche, aan de Zuidzijde tot bij Punt Vierkant, aan de Salina, doch ook op de andere, zoo dadelijk te beschrijven vischgronden in Slagbaai en in het Lac. Buiten deze visscherij wordt overal op Bonaire slechts door middel van lijnen en hoeken of met vischfuiken gevischt. Het aas voor deze visscherij wordt, gelijk overal elders op de Benedenwindsche Eilanden door middel van het werpnet (taraai) gevangen, en daarvoor biedt de reede, met zijn rijkdom van kleine visch, clupeidus, mugiliden, carangiden, gerres- en xysthaema soorten, een gunstige gelegenheid.
Ten slotte worden op de reede, in het vrij ondiepe water langs den oever, door verscheidene visschers fuiken, uit bamboe gevlochten (canasters) uitgezet, die, zooals mij bij eigen aanschouwing bleek, dikwijls een vrij aardige hoeveelheid visch, bodianus-soorten (‘poeroentsjie’), neomaenis- en epinephelus-soorten (‘corra, carpitan, bers, sjierkie’) enz. opleveren.
Zooals ik zeide, liggen echter de voornaamste vischgronden van Bonaire elders. In de eerste plaats in en bij den grooten diep in het land indringenden, door een lang rif, dat slechts een nauwen uitgang overlaat, beschutten inham aan de Oostkust van het eiland. In het zoute, doch ondiepe water van dit meer dat een zandigen of modderigen bodem bezit, bijna overal door magrove-bosschen omzoomd is, en een rijkdom van dierlijk en plantaardig voedsel voor de visschen bevat, komen een menigte visschen voor, wel niet van het grootste soort, maar zeer goede marktvisschen, en dank zij het ondiepe water kunnen zij met behulp van het werpnet gemakkelijk gevangen worden. Ook fuiken worden, of liever werden vroeger, veel in het Lac uitgezet. Tijdens mijn bezoek aan het eiland werd dit zeer weinig gedaan, daar de meeste fuiken stuk waren, en de visschers geen geld hadden zich nieuwe aan te schaffen.
Ook buiten den ingang van het Lac, in volle zee, die hier, waar de wind, niet door het land tegengehouden, met volle kracht blaast, vrij onstuimig is, wordt veel gevischt. In de slingerende, schommelende bootjes zitten daar de visschers met de 50 tot 60 vaam lange lijnen, aan het einde van een ‘baristille’ met 3 tot 4 hoeken gewapend, in de hand, of kruisen met het ‘sleepaas’ achter de boot heen en weer langs de kust. De gevangen visch wordt te Kralendijk zelf aan den man gebracht, of als zij in groote hoeveelheid gevangen wordt, naar Curaçao gebracht.
Niet alleen voor visschen, ook voor krabben en kreeften en verschillende schelpdieren, blijkt het Lac een goede woonplaats te zijn.
Ook in het Lagoen, een vrij ondiepen inham aan de Oostkust, ten N. van het Lac, wordt wel gevischt, doch slechts op enkele tijden en niet geregeld.
In de 4e plaats wordt nu aan de Westkust, vooral in de baai aan den voet van den Brandaris, de vrij diep in het land indringende Slagbaai, gevischt. Van een geleibrief (permit) van den Gezaghebber voorzien, trekken de bootjes daar 6 tot 8 dagen heen, en zoowel in de baai als daarbuiten, meer naar het Noorden soms tot aan Boca Bartool toe, en zuidelijk