toe of we ons plotseling overgebracht zien naar een plekje in Holland op een onzer groote stroomen, waar de nette huizen, met hunne roode en blauwe daken en hunne aardige dakvensters, zich op een dijk langs de rivier uitstrekken. Het is hier echter geen dijk, door menschenhanden vervaardigd, doch geheel gevormd door de natuur uit koraal en het ligt voor de hand, dat de hoofdplaats van dit eiland daar den naam Kralendijk aan te danken heeft.
Het geheel maakt een netten en liefelijken indruk en onze driekleur, die op het oude fortje wappert, behoeft ons niet te zeggen, dat we hier in eene Hollandsche kolonie zijn.
Onze voorouders hebben ook hier op dit eilandje hun Hollandsch stempel gedrukt.
Zou de geest der bewoners ook nog zoo Hollandsch zijn?
We zullen dit spoedig weten.
Vlak over ons bevindt zich het groote ruime gezaghebbershuis, daarnaast het fort en aan weerszijden van beide strekt zich het plaatsje langs zee uit. Heel in de verte van het laatste huis, zien we de Roode Kruisvlag waaien. Het is het huis van dr. Belle, die zich zoo even met een sloepje naar boord heeft laten brengen om zich te overtuigen, dat we geen gele koorts medegebracht hebben. Al zou de naam van het eiland ons doen denken, dat de menschen hier allen gezond moesten zijn, toch kan de frissche lucht, die over het eiland waait, niet alles doen en heeft men ook hier een dokter noodig om de gezondheid er bij de bewoners in te houden.
Wanneer ik u vertel, dat dr. Belle de eenige dokter op het eiland is en moet waken over de gezondheid van pl. m. 6000 menschen, daarbij dikwijls uren lang in de brandende zon te paard moet zitten om zijne zieken te bezoeken, dan zult ge u wel kunnen voorstellen, dat de dokter van Bonaire geen gemakkelijke taak heeft en wel over een ijzersterk gestel moet kunnen beschikken. Men kan hier niet zeggen: ‘het geld verzoet den arbeid’, want het jaarlijksch traktement, aan deze betrekking verbonden, bedraagt slechts f 2500.
Dr. Belle maakt zich ook nog verdienstelijk door zijne groote belangstelling in de visscherij en de schildpaddenteelt.
Nadat de dokter toestemming gegeven had van boord te gaan, verlieten we de ‘Christiansted’ en eenige oogenblikken later bevond ik mij onder het gastvrije dak van den heer H. Statius Muller, waarnemend gezaghebber, in wiens familiekring ik eenige aangename dagen zou doorbrengen.
Van het gezaghebbershuis af heeft men een fraai uitzicht op zee, op Klein-Bonaire, op de hoofdstraat van Kralendijk en op het meer landwaarts in gelegen Roomsche kerkje met school en omringende nette huisjes.
Daar het bij hooge uitzondering wat geregend had, zag het geheele landschap er nogal frisch uit, terwijl zelfs eenige schapen deden alsof zij met smaak aan 't grazen waren.
Toch krijgt men dadelijk den indruk, dat het eiland meer begroeid is dan het Oostelijk gedeelte van Curaçao. Wel heeft men daar de mooie hofjes met heerlijke vruchtboomen, doch daar buiten is alles kaal en dor en hebben de bergen eene roodbruine kleur, terwijl er geen sprietje op groeit. Hier zijn ook de bergen meer begroeid met divi-diviboomen en cactus (cardouches).
De eerste indruk van het plaatsje moge niet ongunstig zijn; het is alles slechts schijn. Een eenigszins langer verblijf zal u daarvan overtuigen. Zie, al die nette huizen en huisjes, het zijn alle slechts overblijfselen van vroegere welvaart.
Op onze wandeling langs de zee komen we langs huisjes, welke niet meer zijn dan ruïnes, dakloos en met ingevallen muren. Het is een bewijs, dat de eigenaars niet meer bij machte waren hunne kleine woning te onderhouden en haar ten slotte maar verlaten hebben. Ook zien we nog eenige kleine barkjes op stapel staan. Met het maken van die kleine kustvaartuigjes werd vroeger nog wat verdiend. Zij werden zelfs in voorraad gemaakt en in Venezuela verkocht. Dat is nu ook uit en men zal zich waarschijnlijk niet eens meer de moeite geven, die enkele, welke nog op stapel staan, te voltooien. Wel is de toestand treurig. Het land brengt bijna niets op en ook bijna alle andere bronnen van bestaan zijn verdwenen.
Is het wonder, dat er thans onder de bevolking van Bonaire bij hoog en laag eene sombere stemming heerscht en dat er zijn, die ontevreden worden en die ontevredenheid zelfs uiten in bittere verwijten tegen het moederland?
Doch Goddank! Niet allen denken er zoo over; de meesten hebben nog vertrouwen in het moederland, zij hebben onze driekleur nog lief en zijn zich bewust van de groote vrijheid, welke zij onder die vlag genieten en van het voorrecht om Nederlander te zijn.
En ook bij de anderen zijn die bittere gevoelens nog niet zoo diep geworteld, zooals mij gedurende mim verblijf op Curaçao en Bonaire duidelijk gebleken is.
Eenige dagen, na mijne komst vereenigden zich ten huize van den heer Krijt een 60-tal dames en heeren, allen leden van het Verbond of belangstellenden en had ik daar het voorrecht voor dit gezelschap eene voordracht te mogen houden. Dr Belle opende den avond met het oude Wilhelmus op de piano en daarna nam de heer Krijt het woord om mede te deelen, dat ik gekomen was om de inwoners van Bonaire bekend te maken met het streven van het Verbond, uiteen te zetten, waarom zelfs op Bonaire de Hollandsche taal reden van bestaan heeft en wat men op dit eiland zou kunnen doen om de zaak van het Verbond te bevorderen. Daarna werd door mij het woord gevoerd.
Met voldoening zie ik op dien avond terug. Het was een echt Hollandsche avond. Allen spraken zeer beschaafd Hollandsch en al kan ik niet ontkennen, dat de dames wel eens een Papiamentsch woordje met elkaar wisselden, het algemeen gesprek werd toch in onze taal gevoerd. Er heerschte eene prettige stemming. De heer G.W. Hellmund luisterde den avond op met zijn fonograaf en toen de heer Krijt zich aan de piano zette en de tonen eener wals of danza door de zaal deed weerklinken, ja toen kwamen ook de beenen der danslustigen nog in beweging.
Van mijn verblijf op Bonaire heb ik ook gebruik gemaakt om de scholen te Kralendijk te bezoeken en de gezaghebber was zoo vriendelijk mij daarheen te vergezellen. Wat de gebouwen en hunne inrichting betreft steekt de R.-C. zusterschool gunstig af bij de openbare school, doch we zullen hier niet over uitweiden, aangezien het onderwijs hierna nog afzonderlijk besproken zal worden. Alleen wil ik als mijne persoonlijke meening nog mededeelen, dat op beide scholen de kennis van het Hollandsch bij de oudere kinderen, dus die van 10 à 12 jaar, zeer meeviel. Zij lazen zeer aardig en uit de vragen, welke hun gedaan werden door onderwijzers of ook wel door den heer Statius Muller en mij, bleek duidelijk, dat zij het gelezene begrepen.
De meeste kinderen, doch vooral de meisjes schrijven zeer netjes. Ook het rekenen in de Hollandsche taal was aardig om bij te wonen. Den ijverigen heer Krijt wensch ik hier toe, dat zijne school spoedig de voorgestelde verbeteringen moge ondergaan. Dat zal het onderwijs in hooge mate ten goede komen.
In de openbare school bevindt zich ook de boekerij van het Verbond, waarvan 73 nummers geschonken werden door den heer Van den Brandhof, terwijl van Pastoor Euwens ook eenige boeken ten geschenke ontvangen werden. Een blik in het register toont u aan, dat van de boekerij veel gebruik wordt gemaakt en er reeds behoefte bestaat aan uitbreiding vooral van kinderboeken (leeftijd 8-10 jaar). Ook hier dus weer een bewijs, dat onze taal niet verwaarloosd wordt.