Neerlandia. Jaargang 11
(1907)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 121]
| |
De oprichting van nieuwe afdeelingen kan niet gemeld worden. De afdeeling Padang werd opgeheven. De heer Mr. Dr. W.H.G. Schumann, die tijdelijk de redactie van Ons Volksbestaan op zich genomen had, en daardoor de Groep zeer verplichtte en haar dank verdient, gaf haar over aan den heer Th.G.G. Valette. Het November-nummer 1906 was 't eerste, door den heer Valette verzorgd. Sedert verschenen de nummers geregeld maandelijks. Het onderwijs bleef zooveel mogelijk gesteund. De Friöbelscholen van Bandoeng, Magelang, Banda, Macassar, Bandjermassin ontvingen bijdragen, die echter door de nieuwe regeling van subsidie van Gouvernementswege onnoodig geworden, ook wegens den stand der geldmiddelen gestaakt moesten worden met ingang van 1 Januari 1907. De Chineesche school van den heer Tiemersma, in de stad Batavia, bleef gesteund, om 't onderwijs in 't Nederlandsch, met f 50. - 's maands; het aantal leerlingen bedraagt bij afsluiting van dit verslag 37 tegen 32 in het vorige verslagjaar. De z.g. Hollandsche cursus van de afdeeling Batavia bleef met f 180. - 's jaars tot het einde van 1906 ondersteund. De afdeeling Batavia besloot tot de opheffing, op grond van een deskundig advies over de resultaten van dit onderwijs. De Volksleesgezelschappen te Batavia bleven gesubsidieerd met f 500. - 's jaars tot het einde van 1906. Wegens de veranderde geldelijke omstandigheden moest afgezien worden van het subsidieeren van afdeelingen (zie hierover Volksbestaan 1907, bldz. 224), of van de door haar in 't leven geroepen inrichtingen. Alleen blijft de boekerij te Magelang, waarvan veel door militairen gebruik gemaakt wordt, met f 100. - ondersteund. 't Herziene Ontwerp-Groepsreglement werd door het Hoofdbestuur goedgekeurd. Echter werden nog eenige kleine wijzigingen door het Groepsbestuur wenschelijk geacht (zie Ons Volksbestaan 1907, bldz. 216), terwijl bij het afsluiten van it verslag nog eenige wijzigingen door de afdeeling Batavia zijn voorgesteld, die in behandeling zijn. De dank van het Groepsbestuur werd betuigd aan de Koninklijke Natuurkundige Vereeniging en de Maatschappij van Nijverheid en Landbouw, beiden te Batavia, voor het kosteloos gebruik van de zaal voor vergaderingen gedurende eenige jaren. In den laatsten tijd wordt gebruik gemaakt van de kleine zaal van de Loge ‘De Ster in het Oosten’. De belangen der Groep in Nederland werden behartigd door de heeren: Dr. J.J.A. Muller, Zeist; J.M. Pijnacker Hordijk; Mr. C.Th. van Deventer; H.D.H. Bosboom, allen te 's Gravenhage, wien daarvoor bij deze de erkentelijkheid der Groep betuigd wordt. Ook is dank verschuldigd aan de Boeken-Commissie in Nederland, van welke twee kisten met boeken ontvangen werden. Het aantal der vertegenwoordigers op verschillende plaatsen in Nederlandsch-Indië, wier aantal in den laatsten tijd zeer uitgebreid werd, is bij het afsluiten van dit verslag gestegen tot 50. In het loopende jaarverslag trad de heer F. Reysenbach Hzn., wegens drukke werkzaamheden af, wien ook de dank der vereeniging betuigd werd voor de waarneming van het ambt van penningmeester, gedurende 2 jaren. Het secretariaat werd toen samengevoegd met het penningmeesterschap en wordt nu uitgeoefend door den heer J. Kuneman. De heer Mr. J.H. Carpentier Alting werd na het aftreden van den hr. Reysenbach als bestuurslid gekozen. Voor de verslagen van de afdeelingen wordt verwezen naar Ons Volksbestaan 1907, Februari-, April- en Mei-afleveringen. Namens het Groepsbestuur: STEINMETZ, Voorzitter. J. KUNEMAN, Secretaris-Penningm. Batavia, 30 April 1907. Een Indisch Perskantoor van 't A.N.V.
Door het Bestuur der Afd. Buitenzorg is aan het Indisch Groepsbestuur de vraag voorgelegd of het niet wenschelijk is ook in Ned. Indië een Perskantoor op te richten, zooals dat reeds te Dordrecht bestaat ter bestrijding van lasterlijke of minder juiste mededeelingen, betreffende Nederland en het Nederlandsche volk. Dit kantoor tracht, zoo schrijft het Bestuur, die taak te vervullen, niet door tegenspraak van valsche aantijgingen in de Nederlandsche bladen, welke door den vreemdeling niet en door de buitenlandsche pers al zeer weinig worden geraadpleegd, doch door betere voorlichting in de buitenlandsche persorganen zelve, door in het vreemde land gevestigde, bekwame en in aanzien staande personen. Het behoeft geen betoog, dat eene weerlegging van valsche voorstellingen ons volk en zijne werkzaamheid op koloniaal en ander gebied betreffend, eerst dan haar grootst mogeijk nut kan hebben, indien de tegenspraak zoo spoedig doenlijk op de aantijging zelve volgt. Het spreekt echter evenzeer van zelf, dat dit ten aanzien van onjuiste voorstellingen ons betreffende, in vreemde bladen en tijdschriften in Oost-Azië en Australië, bezwaarlijk met welslagen kan geschieden door het op verren afstand gevestigd Nederlandsch Perskantoor. Het ligt daarom voor de hand om die taak toe te vertrouwen aan een hier te lande in het leven te roepen lichaam, in samenwerking en verband met de in Azië en Australië gevestigde Nederlanders, die zich voor die taak gaarne beschikbaar stellen. Mocht daartoe inderdaad worden overgegaan, dan schijnt het aanbeveling te verdienen om de taak van dat kantoor niet te beperken tot de bestrijding van onjuiste of lasterlijke mededeelingen betreffende den Nederlandschen stam, doch haar uit te strekken tot het verspreiden van juiste begrippen in de ons omringende landen van de in Nederlandsch-Indië bestaande toestanden en verhoudingen. |
|