Nog een taalstrijd.
Het zal onze vrienden in Zuid-Afrika, vooral hun die voor het Afrikaansch als schrijftaal ijveren, belang inboezemen, dat er nog elders een taalstrijd gevoerd wordt, die, bij aanmerkelijk verschil, overeenkomst heeft met wat te hunnent gebeurt.
In Noorwegen, zou men tot zekere hoogte kunnen zeggen, staat de landstaal (Landsmaal), tegenover de rijkstaal (Rigsmaal), als in Zuid-Afrika het Afrikaansch tegenover het Nederlandsch.
De rijkstaal is eigenlijk het Deensch, dat zich in de eeuwen, dat Noorwegen bij Denemarken hoorde, vast in het land genesteld heeft. Het heeft daar gaandeweg een eigen karakter gekregen, het heeft een aantal woorden opgenomen die het Deensch niet bezit, de uitspraak verschilt aanmerkelijk en in den laatsten tijd drukt men in Noorwegen die eigen uitspraak ook meer en meer in het schrift uit. Met dat al is Deensch en Noorsch in wezen nog één taal. Het Afrikaansch verschilt aanmerkelijk meer van het Nederlandsch. Dat is ook natuurlijk; het verkeer tusschen Noorwegen en Denemarken is onvergelijkelijk veel grooter geweest dan tusschen Nederland en Zuid-Afrika.
Dat Noorsche Deensch, de rijkstaal, nu is de taal, die in Noorwegen algemeen in beschaafde kringen gesproken wordt, zoo ongeveer als het Nederlandsch in Nederland, en het is er de algemeene schrijftaal.
Maar evenals in Nederland worden er in verschillende deelen van het land dialekten gesproken. Er bestaat in die gewestelijke talen ook eenige letterkunde, alweer evenals in Nederland en gelijk er in het Afrikaansch een ontstaat.
Tusschen die gewestelijke talen en de beschavingstaal van Noorwegen bestaat er echter een andere verhouding dan tusschen de dialekten en de beschavingstaal in Nederland; een gelijksoortige daarentegen als die tusschen het Afrikaansch en het Nederlandsch: in Noorwegen en Zuid-Afrika voelen de voorstanders van de gewestelijke taal zich staan tegenover een taal van een ander land; en dat is natuurlijk in Nederland niet het geval.
In Noorwegen, om ons nu daartoe te bepalen, willen de mannen van de gewestelijke talen het Deensch - zooals zij de rijkstaal nog altijd noemen - verdringen en alvast hun talen gelijke rechten ermee geven.
Wij hebben nu herhaaldelijk van gewestelijke of landstalen in het meervoud gesproken, maar de voorstanders ervan spreken van een, van de landstaal. En inderdaad is er zoo'n taal, waarin verschillende dialekten zijn opgenomen; een taal met een letterkunde en een spraakleer.
Nu zeggen echter de tegenstanders, dat deze taal nergens zoo gesproken wordt; dat het een kunstmatige verbinding is van onderscheiden dialekten, met verwaarloozing van andere. Het zijn de dialekten van de Westkust, die er in samengesmolten zijn, maar die van het Oosten zijn er buiten gesloten. Dus is die landstaal voor't oostelijke deel evenzeer een veemdetaal.
Maar dat is niet hun hoofdbezwaar. Hun hoofdbezwaar tegen het stellen van die landstaal op eene lijn met de sedert eeuwen in Noorwegen gevestigde rijkstaal, is, dat men er het land mee achteruitzet. De rijkstaal is de taal van de Noorsche beschaving, met die taal bekleedt Noorwegen een voorname plaats in de letterkunde van de wereld. En als de, inderdaad steeds veld winnendie, mannen van de landstaal in het eind triomfeeren, zal Noorwegen het wapen hebben weggeworpen, waarmede het zich in den wedstrijd tusschen de volken op den voorgrond heeft geplaatst.
Het is de beroemde schrijver Bjövrnstjerne Björnson, die in dezen strijd voor de rijkstaal, voor de taal van de Noorsche beschaving, voorop gaat. En met hem zijn een groot aantal mannen van letteren en wetenschap.
De andere partij telt echter ook veel mannen van invloed in haar gelederen, en zij heeft door den nationalen geest, die opleeft in Noorwegen, sedert het, van Zweden losgemaakt, een zelfstandig bestaan voert, aan kracht gewonnen. Een afzonderlijk land met een eigen taal! dat is de leus.
Wij durven niet voorspellen welken loop deze strijd zal nemen. De rijkstaal zit er in het Noorsche leven veel dieper in dan het Nederlandsch in Zuid-Afrika. Misschien zal het echter in Noorwegen evenzoo gaan als in Zuid-Afrika. Het Noorsche Deensch zal nog lang de taal der Noorsche beschaving blijven, maar allengs meer uit de landstaal (die toch van gelijken stam is en veel overeenkomst met de rijkstaal vertoont, schoon het verschil grooter is dan tusschen het Afrikaansch en het Nederlandsch) in zich opnemen.
En zoo stelt toch ook het meerendeel van de ontwikkelde Afrikaanders zich, meenen wij, voor, dat het in Zuid-Afrika gaan moet: het Nederlandsch er voorshands de taal der beschaving blijvende, maar meer en meer den invloed van het Afrikaansch ondergaande en langzamerhand groefende tot een eigen taal.
Als men, omgekeerd, zegt, dat het Afrikaansch, in zijn poging om meer en meer beschavingstaal te worden, zich verrijken zal uit het Nederlandsch tot het Afrikaansche volk ten slotte dit ontberen kan, zegt men in den grond hetzelfde.