is wisselen, woord tegen woord, als beduimelde pasmunt. Het woord doen leven, dat willen en mogen zij niet, omdat ze enkel voor de praktijk zijn. Voor den oppervlakkigen gebruiker zijn ze daarom dikwijls een noodzakelijk kwaad; want de groote massa gelooft niet in den groei van taal als in den groei van plant en dier. Voor haar is het woord een doode klank, die er nu eenmaal is, en daarmee uit. En dat een woordenboek ter wereld kan bestaan, dat meer geeft dan een vertaling of omschrijving, dat eigenlijk in ontelbare geledingen de ontwikkelingsgeschiedenis verhaalt van een geheel volk, dat is bij haar nooit opgekomen; de mogelijkheid daarvan drong nooit tot haar door.
En toch, zulk een woordenboek in onze eigen taal voor onze eigen taal, gaan wij bezitten, langzaam maar zeker. Want het is een ontzaggelijke arbeid elk woord uit onze taalschat op te halen bij zijn oorsprong, te volgen op zijn vaak zoo langen weg, eeuwen door, hoe het verandert van beteekenis, van vorm, steeds met zijn tijd mee, steeds de opvolgende geslachten weerspiegelend. Ieder woord toch heeft zijn eigen levenslot; ieder woord geeft in het verkort de geschiedenis weer van een stuk onzer taal, dus van den gang onzer beschaving. Buiten het gewoel der wereld, met de rustigheid en bescheiden eenvoud, die echte wetenschap kenmerkt, werken bij ons altijd door een klein aantal geleerden aan den opbouw van dat reuzenwerk, dat in den wandel en niet tot zijn voordeel, het Groote Woordenboek heet, maar inderdaad de wording, den groei, den bloei en het sterven, in eeuwige verscheidenheid, van onze moedertaal voorhoudt. Wel verre van een noodzakelijke plaag te zijn, is het, elke aflevering, een nieuw genot, voor wie oog heeft voor de fijne verrassingen die woordgroei schenkt.
En zulk een Woordenboek is niet een weelde; voor elk volk dat zich zijn taalverleden en taalrijkdom bewust is, is het een behoefte. Al in het laatst der 18e eeuw werd dat bij ons begrepen en Weilands Woordenboek verscheen, in elf deelen; ondanks zijn verdiensten schoot het te kort, zoodat Lodewijk Napoleon aan het Koninklijke Instituut van Wetenschappen de opdracht gaf een nieuw te maken. Maar de tijden waren ongunstig en wat zwaarder woog, de wetenschap begon te twijfelen aan de deugdelijkheid der betreden paden en kreeg vermoeden van nieuwe wegen. Uit de Taal- en Letterkundige Congressen, die eigenlijk Hollandsch-Vlaamsche nationale bijeenkomsten waren eerst, Nederlandsche-Stamcongressen echter sedert kort, kwam de daad van ons Groote Woordenboek. De bekende Leidsche professor Matthijs de Vries was de aangewezen man en zeer belangrijk is de geschiedenis van het boek geworden, dat steeds bij uitnemendheid het boek van het Nederlandsche volk had moeten zijn. In den beginne is dat door de redactie zelf, wel eenigzins uit het oog verloren.
Langzaam volgen elkaar de afleveringen op, als die van een groot geschiedkundig werd. Beschouwde het Nederlandsche volk ze zoo, of liever nog als een tijdschrift, het zou ten bate zijn van ons volk en van het Woordenboek zelf. Want algemeene belangstelling zal het doen groeien in macht en aanzien, en het bewustzijn van de besten van den Nederlandschen stam de rechtmatige waardeering te oogsten voor hun stillen onverdroten arbeid, kan niet anders dan opbeurend zijn voor de mannen, die aan de samenstelling heel hun leven wijden.
Neerlandia geeft in dit nummer hunne namen en portretten; geeft ook de vertrekken in de Leidsche Bibliotheek, waar in doozen de ontelbare aanteekeningen liggen geordend, letter bij letter, en waar langs de wanden een heele boekerij altijd door de stof levert voor het werk.
En als men dan klaagt, dat in elke aflevering zoo weinig woorden worden behandeld, dat het zoo weinig opschiet en het eind nog in zoo lang niet is te voorzien, dan bedenke men, dat wetenschappelijke arbeid jachten buitensluit, en bovenal dit, dat de rijkdom aan bouwstof het onwraakbare getuigenis is van den onuitputtelijken rijkdom onzer taal, die slechts door onwetenden kan worden betwijfeld.
Mogen van het Woordenboek, door vooroordeel en misverstand weinig begrepen en onvoldoende gewaardeerd, de nieuwe afleveringen in het vervolg welkome gasten zijn bij alle beschaafde Nederlanders. Dit zal een machtig middel blijken tot opkweeking van zedelijke kracht bij natie en stam.