Ingezonden.
Ten onrechte beschuldigd.
De, op de jaarvergadering van Groep Nederland aanwezigen, hebben enkele beschuldigingen gehoord. Beschuldigingen tegen de Calvinistische Hervorming, in de rede van den heer Havermans van Rotterdam over den Volkszang. Bedriegt mijn geheugen mij niet dan werd haar niet minder ten laste gelegd dan het volgende: alleen het oog richtend op het leven hiernamaals, had ze geen belangstelling voor het natuurlijke leven. Dientengevolge was ze vijandin van den zang. En ten derde: waar ze dien nog duldde bood ze niet anders dan een ontzettend langzaam en slepend kerkgezang.
Zijn deze beschuldigingen juist? Het antwoord kan zijn een kort en beslist: neen! Ik maak hiervan den geachten inleider geen verwijt. In zijne voordracht nam deze kwestie slechts een zeer ondergeschikte plaats in, en niet op alle punten kan men even goed op de hoogte zijn. Ik stip het alleen aan om te doen zien hoe verspreid de legende is als zou in de geschiedenis onzer vaderlandsche cultuur de Calvinistische hervorming niet anders dan overalde storende boeman zijn geweest, dat ze ook hier weer in deze overigens zoo sympathieke en met veel zakenkennis gestelde voordracht den kop opstak.
Met dat al, zooals de sprookjes van Moeder de Gans, duizendmaal verteld, daarmee nog niet waar worden, zoo gaat het ook hier. En door een even standvastig aanhoudend weerspreken zal misschien ten slotte de overtuiging veld winnen, dat het wenschelijk is althans dit sprookje niet voor de duizend en eerste maal te vertellen, ook al heeft men daardoor een zondebok minder. Ik wil een poging wagen door enkele opmerkingen te doen zien, dat dit afkeurend oordeel herziening behoeft.
We hebben pas de De Ruijterfeesten gevierd. En waar tot zijn lof gesproken is, is ook herinnerd aan den vromen zin, die dezen ‘redder van 't gevallen vaderland’ kenmerkte. Men heeft zelfs in zijne nagedachtenis het Calvinisme der 17e eeuw tegen dat van onze 20e uitgespeeld. De juistheid hiervan laat ik daar, alleen vraag ik of bij deze helden-figuur de bewering niet valt, dat er tweespalt is tusschen de Calvinistische hervorming en belangstelling voor het natuurlijk leven?
Wie nog twijfelt, en voor dit bewijs niet wijkt, die leze nog eens de belangwekkende mededeelingen van den heer Oudschans Dentz in de Neerlandianummers van April en Sept. 1905 en van Nov. 1906 over de nederzettingen van Calvinistische Nederlandsche vluchtelingen in de 16e eeuw te Londen en te Colchester. Niet minder dan de krachtige opleving zijner nijverheid dankt Engeland aan deze mannen, waar het, was de boemanfabel waar, er niets dan ellende van had moeten beleven.
Ook de voorstelling, dat de Calvinistische hervorming vijandin van den zang was, is niet wel houdbaar. Integendeel waar de Roomsche kerk in hare kathedralen alleen koorzang kende, heeft de Protestantsche Reformatie en de Calvinistische niet in de