Dit is gebeurd, nu een paar maanden geleden; in geen andere stad dan Antwerpen, zoo dikwijls de hoofdstad van Vlaanderen genoemd! Het was in het Januari-nummer van het Studentenblad De Goedendag, dat een kranige jongen, J. d'Hoedt, schuilnaam voor E. de Bock, een bijdrage plaatste ‘Onze taal en het Fransch aan het Antwerpsch Athenaeum (Vlaamsche afdeeling)’, en daarin klaagde dat de leeraar in Fransche taal in een Vlaamsche stad geen Nederl., de taal van zijn leerlingen kende, dat hij niet in staat was, ten gevolge van dit feit, vergelijkingen tusschen de beide talen te maken, dat hij niet bij machte was met de Vlamingen mee te voelen, hun mentaliteit, hun wijze van denken niet begreep, niets van Vlaamsche muziek, van Vlaamsche letterkunde af wist, en daardoor als een vreemdeling tegenover hem stond; hij klaagde verder over de tweeledigheid van het onderwijs, over de veronachtzaming waarmee het Nederl. behandeld werd, over de slechte taal, die de leeraar in geschiedenis sprak, over de slechte wijze, waarop het Nederl. in vergelijking met het Fransch werd onderwezen en over de miskenning van de wet, waar de leeraars in wiskunde o.a. niet de vakwoorden in de beide talen gaven.
Het artikel verwekte begrijpelijkerwijze opschudding onder de bedoelde leeraars. Een van de leeraars in de wiskunde verklaarde, dat, zoo hij bedoeld ware geweest, hij den schrijver van het artikel een pak slaag zou hebben toegediend, een ander verzocht onzen jongen Vlaming hem niet meer te groeten, een derde verwittigde zijn leerlingen, dat zij een verklikker in hun midden hadden en een vierde beweerde, dat het artikel leugenachtig was en door persoonlijke haat was ingegeven. Kortom, het werd den jongen Bock zoo onhoudbaar gemaakt, dat hij zedelijk verplicht werd de school te verlaten.
De zaak verwekte opschudding. De Vlaamsche pers hield er zich mee bezig; er werd zelfs door de Vlaamsche studenten van de Hoogere Handelsschool een straatbetooging ingericht en den bewusten leeraars een bezoek met ketelmuziek gebracht. Of zoo iets wel een geschikt middel was, zullen wij in het midden laten, maar het feit, dat zoo iets moest geschieden, bewijst, hoeveel wantoestanden er nog in Vlaanderen heerschen, waar het de toepassing van een verkregen recht betreft.
Een natuurlijk recht! Zoo zei het de Antwerpsche burgervader, de heer Hertogs, die nochtans niet is wat men een ‘flamingant’ noemt, toen hij, ter gelegenheid van de prijs-uitdeeling aan de Antwerpsche bekroonden in den algemeenen prijskamp tusschen de Athenaeums van het land, een redevoering uitsprak, waarin hij o.a. op de weldaden van de wet van 1883 wees. Hij zeide daarin het volgende: ‘Die uitslagen bewijzen, dat het gebruik van het Nederlandsch als voertaal bij de lessen in enkele vakken weldoende heeft ingewerkt op heel het onderwijs. We mogen het wel bekennen: in vroeger tijd stond ons Athenaeum op verre na zoo hoog niet als thans en maakten we in den palmarès van den algemeenen wedstrijd een heel schamele figuur. Het is slechts na de toepassing der wet van 1883, dat de toestand van lieverlede verbeterde, tot we eindelijk heelemaal aan de spits kwamen van al de gestichten van middelbaar onderwijs in het land‐. En in verband daarmede toonde hij aan hoe die verbetering geenszins ten nadeele van het onderwijs der Fransche taal geschiedde en hoe de leerlingen van het Vlaamsch regime hun makkers van het Waalsch regime verre de loef afstaken.
Waar iemand als de burgemeester van de grootste Vlaamsche stad zoo iets bekent, waar de cijfers het zoo duidelijk bewijzen, waar alles aantoont hoe zeer het Nederl. regime in het belang der Vlaamsche leerlingen is, daar kan er niet genoeg op worden aangedrongen, dat men voortdurend wake, dat de wet van 1883 in heel haar omvang worde toegepast.
En het zijn de leerlingen zelf, die, als eerste belanghebbende, ook het eerst in de bres moeten staan. Een flinke daad, zooals die welke de heer De Bock pleegde, mag niet alleen staan, maar moet navolging vinden in al de Athenaeums van het Vlaamsche land. Door eensgezind op te treden kunnen de leerlingen meer doen dan al de Vlaamsche bladen, al de grieven-comiteiten, al de ondervragingen door volksvertegenwoordigers in de Kamer tot den Minister gericht te zamen.
En waarom zouden zij het nalaten, zij, die nog de geestdrift van de jeugd, het onverzwakte gevoel voor recht en rechtvaardigheid en dat onberedeneerde durven bezitten, waarmee soms zooveel te verkrijgen is’.