2. Brief van den Minister van Binnenlandsche Zaken, dat over 1907 weder een Rijkssubsidie is verleend van f 3600. -, waarbij vrijheid wordt gelaten de f 600. - oorspronkelijk uitgetrokken voor de instandhouding van den Ned. cursus te Smyrna, naar goedvinden te besteden.
De Secretaris licht dit nader toe.
3. Brief van den heer F. Pauwels, waarin op het stichten van een Vertaalbond wordt aangedrongen.
Het Dagel. Bestuur was van oordeel, dat de vertaling van goede boeken ook zonder een Bond tot stand komt. Goedgekeurd.
Thans wordt overgegaan tot het behandelen van de volgende punten der agenda:
Punt VI. Brief van den Penningmeester der Afd. Rotterdam, met verzoek de propaganda van den heer Post te staken. Intusschen is een schrijven van Dr. Schepers ingekomen, waarin deze een lans breekt voor den aangevallene, terwijl ook de statistiek van blijvende leden door den heer Post aangebracht een gunstig licht werpt op zijn uiterst moeilijken arbeid. Besloten wordt den heer Post voorloopig te handhaven en nauwkeurig te blijven toezien.
Punt VII. In een artikel in de N. Ct. uit Berlijn is de wenschelijkheid uitgesproken een Jaarboek over den Ned. Stam in den vreemde uit te geven, dat trouw bijgehouden, alle gewenschte inlichtingen op verschillend gebied zou moeten geven.
Aan Dr. Hubrecht wordt verzocht dit punt nader te overwegen en er in de volgende Hoofdbest. vergadering advies over uit te brengen.
Punt VIII. Brief van den heer Insinger te Luxor over de Consulaat-kwestie in Egypte. Inlichtingen zijn gevraagd bij anderen. Gewezen wordt nog op een artikel in het Exportblad van 21 Dec. 1906, waarin een vergelijk wordt getrokken tusschen het Duitsche en het Ned. Consulaire verslag uit Egypte. De bespreking is niet voor openbaarmaking geschikt.
De heeren Van der Cruyssen en Meert klagen nog over de Ned. Legatie te Brussel, die Ned. brieven van het Bureel van Weldadigheid in het Fransch beantwoordt en over Ned. Ingenieurs op een bijeenkomst tegen Vlaamsche collega's Fransch gingen spreken.
Dr. Hubrecht neemt op zich de aandacht der regeering op deze zaak te vestigen.
Punt IX. Brief van de Ned. Kamer van Koophandel te Pretoria, met verzoek om steun voor haar monsterkamer.
Dr. Hubrecht acht steun voor het inrichten van monsterkamers weggeworpen geld, daar de monsters zoo spoedig hun waarde verliezen en weinigen in zoo'n lokaal een kijkje komen nemen.
De Secr.-Penningm. zegt, dat als beginsel is aangenomen de Ned. Kamers van Koophandel in het Buitenland, indien gewenscht met een jaarbijdrage van f 25. - te steunen.
Hiertegen heeft de vergadering geen bezwaar.
Punt XI. Congresopdrachten.
De Voorzitter stelt voor met een en ander te wachten tot het eerstdaags te verschijnen programma der Hollandsch-Belgische Commissie bekend wordt. Anders is 't mogelijk, dat verschillende dingen tweemaal worden gedaan.
De heer Van der Cruyssen klaagt nog over de samenstelling der Holl.-Belgische Commissie, waarin vele mannen zijn benoemd, die zich met de zaak der Vlamingen nooit hebben ingelaten. Hij roept de mede-hulp der Hollandsche leden in om het aantal Vlamingen te zien vergrooten en wijst er op, dat het hoogst noodzakelijk is, dat de Commissie de kwestie van het officeel gebruik der talen behandele. Het doet spr. genoegen, dat voorzitter en onder-voorzitter van 't A.N.V. in de Commissie zullen zitting hebben, maar hij bindt hun op het hart, dat ze toch vooral geen Fransch zullen spreken uit een verkeerd begrepen hoffelijkheid tegenover de Belgen.
De Voorzitter geeft de verzekering, dat de Nederlanders in de Commissie weten wat zij doen, en dat beide talen als gelijkgerechtigd zullen worden beschouwd.
Punt XII. Thans wordt behandeld de vervulling der in het Hoofdbestuur door de ontslagaanvrage van den Alg. Secretaris-Penningmeester.
Tot een besluit kwam de vergadering niet.
De heer Pynacker Hordijk deelt nog mede, dat naar aanleiding van de oparacht aan de vertegenwoordigers van Ned. Indië ter bevordering van het onderwijs aan Chineezen in Nederland en Indië om met eenige door hen te kiezen personen voor dat doel een commissie te vormen, deze zich hebben gewend tot oordeelen bevoegden in Ned. Indië om voorlichting en medewerking.
Naar de meening van deze deskundigen is van het particulier initiatief in dezen weinig te verwachten en behoort de bevordering van het onderwijs aan Chineezen in Indië tot de taak van de regeering.
De vertegenwoordigers voornoemd overwegen thans de vraag in hoeverre het Hoofdbestuur van het Verbond daartoe kan medewerken door een adres te richten aan den Minister van Koloniën.
Het Dagelijksch Bestuur wordt gemachtigd om, desgewenscht, dat adres in te dienen.
Hierna sluit de Voorzitter de vergadering.
P.J. DE KANTER,
Algemeen Secretaris.