van de wenschelijkheid van het inrichten eener Nederlandsche Hoogeschool in Vlaamsch-België’, en deelde mee, waarom niet vroeger de weg werd ingeslagen als nu wordt aangeduid. In de bewuste commissie werd van de vervlaamsching van de technische scholen nagenoeg geen melding gemaakt, omdat men dacht, dat die speciale scholen ook een speciale bevolking van vreemdelingen hadden, veel meer dan van Vlamingen. De commissie dacht de handen vol genoeg te hebben, indien men de vervlaamsching van de vier faculteiten kon verkrijgen. Het stelsel De Raet is een wijziging van het stelsel der commissie, dat door nagenoeg heel 't Vlaamsche land werd aangenomen. Wil men het vroegere programma vervangen, dan komt er ook een wijziging in de bestaande denkbeelden. Daarom zou het wenschelijk zijn, dat het nieuwe stelsel door een nieuwe commissie zou worden onderzocht en de noodige sanctie verkrijgt.
Hij acht, dat de beweging op steviger basis moet worden ingericht en hij vraagt zich af, waar de kern der beweging ligt. Wij werken als vrijwilligers, terwijl ons leger nochtans veel aan stevigheid zou winnen, indien er een bestendig corps werd gesticht, dat de organisatie zou leiden. Hij kenschetst met een paar woorden de noodlottige werking van de leidende standen in Vlaanderen, die het volk niet geleid maar misleid hebben en betoogt de noodzakelijkheid van de algeheele vervlaamsching van het lager, het middelbaar en het hooger onderwijs. Wanneer het wetsvoorstel-Coremans zal zijn aangenomen, kan met vrucht voor de vervlaamsching van het hooger onderwijs worden gewerkt.
Wat dit laatste betreft zijn wij het echter niet eens: er is het stelsel Fredericq en dat der Commissie. Negentig percent zijn aanhangers van het tweede en, indien wij stemden, zouden wij wel weten tot welk resultaat wij zouden komen, maar de oneenigheid zou er niet door uit den weg worden geruimd. Die oneenigheid brengt tweedracht te weeg en tweedracht is verzwakking en machteloosheid. Bij het groote publiek en bij de meeste volksvertegenwoordigers zal het minst radicale voorstel ingang vinden. Die tweedracht mag in het belang van de zaak niet voortduren, des te meer daar de aanhangers van de twee stelsels in den grond hetzelfde willen, maar op een andere wijze. Men moet elkander den rug niet toekeeren. De heer Fredericq weigerde deel uit te maken van de Commissie; na het verschijnen van het verslag maakte hij opmerkingen over de wijze van uitvoering. De Commissie vroeg hem om zijn stelsel uiteen te zetten en te verdedigen, doch dit gebeurde niet wegens de verkettering waaraan hij bloot stond.
Wij moeten echter trachten het op een ernstige, vriendschappelijke wijze, over een programma eens te worden; daarom moet een nieuwe Commissie tot stand komen, aangeduid door al de werkende krachten in de Vlaamsche beweging, ten einde dit punt te onderzoeken. Er is geen sprake om iets te wijzigen aan het stelsel of aan de uitgestrektheid der vervlaamsching, doch maatregelen tot practische uitvoering moeten daar worden beraamd. Het ware dus wenschelijk, dat het bestuur van het A.N.V. (Groep B) tot het aanstellen van die Commissie overging. Ziet men, dat het niet mogelijk is om de tweedracht te doen ophouden, in gods naam dan!
Door verschillende sprekers wordt vervolgens gewezen op de hoogdringendheid van de vervlaamsching der technische scholen, op de stichting van een mijnbouwschool en tevens gevraagd, dat het verslag van de nieuw te benoemen Commissie op zijn allerlaatst op de eerstkomende Algem. Vergadering van het A.N.V. zou worden neergelegd. Daarom wordt besloten, dat het bestuur binnen de veertien dagen zou bijeenkomen om een lijst van commissieleden vast te stellen.
De heer Vercoullie vraagt, dat de propaganda in het publiek een algemeene propaganda zou zijn en dat men niet met stelsels voor den dag zou komen. De heer De Raet beweert in zijn werk, dat er nog geen openbare meening voor een Vlaamsche Hoogeschool bestaat. Van nu af aan reeds, kan die meening geschapen worden, met terzijde lating van alle stelsels.
De heer Gunzburg had een verklaring vanwege de heeren Fredericq en Vercoullie verwacht en eenigszins hun aansluiting bij de nieuwe denkbeelden. Daar zij zich niet hebben uitgelaten, schijnt er ook geen oneenigheid te bestaan en hij vraagt of er geen verklaring van de minderheid zou te verkrijgen zijn. Hij meent, dat een algemeene propaganda niet kan worden aangevat, omdat het Vlaamsche volk iets concreets, iets positiefs vraagt. De heer De Mont vindt echter, dat het Vlaamsche volk niets vraagt, omdat ‘het ronkt, slaapt, pinten drinkt, kaart speelt’; alleen de Vlaamschgezinden vragen de Vlaamsche Hoogeschool.
Na nog enkele opmerkingen, die de uitvoering van het voorstel van den heer Rooses betreffen, dat geen tegenkanting ontmoet en aangenomen wordt, wordt de vergadering om half een gesloten.
In de namiddagzitting, te 3 uur geopend, wordt door den secretaris-penningmeester, den heer Meert, het jaarverslag uitgebracht en de begrooting voor 1907 uiteengezet. De heer Van der Cruyssen maakt eenige opmerkingen dienaangaande en vraagt o.m. een verhooging van de bezoldiging van den hulpsecretaris; het blijkt, dat het Secretariaat niet op kan tegen den arbeid, die er van verwacht wordt. De heer Meert antwoordt daarop, dat het werk voor en na nieuwjaar zoo omvangrijk is geweest, dat inderdaad de krachten te kort geschoten zijn.
Vervolgens worden de nieuwe afgevaardigden van verschillende Takken in het Groepsbestuur aangeduid. Het zijn voor Antwerpen: de heeren Bly, De Mont, Frans van Laar;
voor Aalst: de heer Nijs;
voor Brussel: de heeren Thelen, d'Artois, T'Sjoen;
voor Doornik: de heer O. Wattez;
voor Gent: de heeren De Schamphelaer, Fredericq, Lijbaert;
voor Mechelen: de heer Tack;
voor Oostende: de heer Lefèvre;
voor Oudenaarde: de heer Thienpont.
De heer Bossaerts vraagt of er nog afgevaardigden in het bestuur zijn, die geen Takken vertegenwoordigen; waarop de heer Meert antwoordt, dat die er nooit geweest zijn, maar wel stemgerechtigde afgevaardigden op de algemeene vergaderingen.
Door den heer Rudelsheim wordt vervolgens geklaagd over de laksheid van het Verbond inzake de Hollandsch-Belgische toenaderingsbeweging. Hij betreurt het, dat het Verbond zoo lang gewacht heeft om de opdracht te vervullen, die het van het laatste Nederl. Congres had gekregen en dat het tot nog toe niets gedaan heeft om de Commissie samen te stellen, welke het voorstel tot aansluiting tusschen beide landen zou moeten onderzoeken. Hij vindt het eveneens jammer, dat het Groepsbestuur niet werd bijeengeroepen om een vraagstuk van zoo een overwegend belang te bespreken en vindt het onvoorzichtig, dat, nu van Franschgezinden kant een ‘Commission hollando-belge’ in het leven werd geroepen, het Verbond geen openlijke houding heeft aangenomen of een openlijke verklaring heeft afgelegd. Hij beseft ten volle, dat men niet al de onderhandelingen, die nu gaande zijn om het getal der Vlamingen in die ‘Commission’ te vergrooten aan de groote klok kon hangen, maar hij meent toch dat, in het belang der zaak zelf, het Verbond meer initiatief had moeten betoonen; in plaats van zelf de zaak te leiden heeft het zich door de omstandigheden laten leiden en den spreker in zijn actie alleen laten staan. Hij wil geen motie van afkeuring neerleggen, maar hij hoopt, dat het gebeurde een spoorslag zal zijn om in het vervolg te vermijden, dat in andere omstandigheden met evenveel traagheid zou worden gehandeld.
De heer Meert betoogt, dat het bestuur wel gevolg