Verslag over 1906 uit Rome.
Het ledental onderging te Rome weinig verandering. Een der leden overleed, terwijl een enkel nieuw lid toetrad.
Verscheidene Nederlanders tijdelijk of metterwoon hier gevestigd, werden door mij bezocht, om de belangen van het Verbond bij hen voor te dragen. Van mijn bezoek aan den Gezant hier ter stede gaf ik U reeds verslag.
Samenwerking der leden van het A.N.V. - te Rome - als zoodanig bestond er niet. Van een samenkomen, eerste voorwaarde om besprekingen te houden, en na te gaan of er iets gedaan kan en behoort te worden, vooralsnog geen sprake.
Als verontschuldiging wordt veelal gebruikt het feit, dat wij hier vogels zijn van zoo diverse pluimage. Maar ik meen er van mijn kant steeds op te moeten wijzen, dat van diverse pluimage geen sprake mag zijn, zoolang wij ‘vogels zijn van een zelfde ras’. Te veel worden wij Nederlanders ook buiten onze landgrenzen, beheerscht door een ‘kringetjesgeest’.
Reeds vroeger werd door mij opgemerkt, dat velen der dagblad-correspondenten te Rome geen lid zijn van het A.N.V., o.a. mis ik op de lijst die van de N.R. Crt., De Telegraaf en Het N.v.d.D.
Een buiten Rome gevestigd lid maakte mij opmerkzaam er op, dat in een der te Milaan verschijnende bladen het, via Londen, verspreide telegram, betreffende de door onze troepen op Bali gehouden slachting voorkwam. Door hem was een kleine opheldering als tegenbericht aan bedoeld blad toegezonden. Voor zoover ik heb kunnen nagaan, werd zijn schrijven echter niet opgenomen. Daar ik voorkomen beter achtte dan genezen, liet ik in andere Rom. bladen een juister bericht opnemen, zoodat ten minste aan een deel van het Ital. publiek de zaak naar waarheid zou bekend worden. Op deze pers-aangelegenheid kom ik wellicht binnenkort terug.
Eene zeer aangename ontmoeting had ik met een der hier gevestigde Engelsche geneesheeren, die, vroeger in Kaapstad het Afrikaansch-Hollandsch geleerd had.
Toen hij mij vertelde, dat hij, in Engeland teruggekeerd, onze taal verder had beoefend om met een te Amsterdam wonend geneesheer te kunnen briefwisselen en dat o.a. Couperus' ‘Majesteit’ door hem gelezen was, maakte ik van die gelegenheid gebruik hem een ander werk van Couperus aan te bevelen. Gevolg was, dat ik in opdracht kreeg het uit Nederland te laten komen. Een aardig staaltje dus van een Engelschman, die onze taal om haar zelf ook, had leeren waardeeren.
In het voorjaar nam ik deel aan een maaltijd van Nederlanders, daartoe uitgenoodigd ook als vertegenwoordiger van het A.N.V. Moge wellicht het aanwezig zijn van het lid van ons Hoofdbestuur Prof. Blok, hieraan niet vreemd zijn, zoo waardeerde ik dit toch niet minder persoonlijk dan wel als vertegenwoordiger.
Rome, Jan. 1907.
L.J. LEFEBRE.