sche Universiteit zou willen volgen. Ruime ruchtbaarheid is daar aan gegeven geworden. Dit jaar werd aan 360 Vlaamsche bladen een bericht daarover gezonden. Toch is de belangstelling zeer mager geweest en is van het aanbod van het Verbond nog geen gebruik gemaakt geworden. Een van de belangstellenden is geweest dokter G. Doussy. Hij echter heeft van het aanbod geen gebruik kunnen maken, omdat hij wist niet te kunnen beantwoorden aan de verplichting om een jaar uit te doen, terwijl, buiten nadere beslissing van het Hoofdbestuur, geen andere beschikking mocht gegeven worden aan de beurs. De heer Doussy heeft die nadere beschikking niet afgewacht, maar is op eigen kosten naar Amsterdam gaan studeeren.
Over het onthaal, dat hem te beurt viel, schreef hij ons onderstaanden brief, niet voor openbaarmaking bestemd. Wij hebben hem evenwel zoo belangrijk gevonden, dat we hem, met schrijvers toestemming hieronder laten volgen. De dankbaarheid door den heer Doussy gevoeld over de zoo heusche als dienstvaardige bejegening, ondervonden vanwege Hoogleeraars en studenten, zullen alle Vlamingen medegevoelen.
Amsterdam, 12 Nov. 1906.
WelEdele Heer Meert.
Ingevolge mijn voornemen, dat ik UEd. reeds vóór maanden liet kennen per brief en ook op 't Alg. Ned. Congres te Brussel, ben ik naar Noordnederland overgestoken en zit nu hier, reeds een heelen tijd, aan 't studeeren.
Het is nogmaals gebleken, wat verscheiden nut een tak van het A.N.V. zoo al kan brengen.
Ik had mij in betrekking gesteld met den secretaris van den Amsterdamschen Tak van het A.N.V. (Studenten-Afdeeling, gemeentelijke Universiteit), namelijk den heer Kleipool, Prinsengracht 646. Van hem kreeg ik vóór mijn optrekken al de gewenschte inlichtingen.
Als ik te Amsterdam (Weesperspoor) aanlandde was de schrijver van 't A.N.V. in 't station om mij af te halen.
Van dien stond af, gedurende den geheelen tijd van mijn verblijf alhier, is de heer Kleipool mij altijd geweest een vriendelijke en gezellige makker, die zijn best deed om mij 't leven te Amsterdam zoo zonnig mogelijk te maken. Hij weet, dat ik hem erkentelijk ben. Op voorhand had men naar een woonkamer gezocht en voorloopig en voorwaardelijk besproken, zoodat we, rechtstreeks van 't Spoorhof weg, gingen zien, waar ik wel onder dak zou komen. Een paar uurtjes later was alles klaar en in orde, en ik had een tehuis.
Denzelfden middag nog, troffen wij den heer Fuldauer, voorzitter van de Studenten-Afdeeling A.N.V.
Aanstonds werd ik rondborstig ontvangen en tevens zocht men naar geschikte middelen om mij op het gewenschte spoor te brengen en bij de heeren Hoogleeraren ingang te doen verkrijgen. Ook, op zeer korten tijd, introduceerde men mij bij 't een en 't ander Studentengezelschap, zoodat ik tevens in een aangenamen kring van hartelijke en belangstellende lieden mocht leven.
Aan al die heeren, doch niet het minst aan de behulpzame leiders van de Studenten-Afdeeling, wijt ik mijn oprechten dank, om hunne beleefde gedienstigheid en gulle gastvrijheid.
Een heel bijzonderen dank niettemin ben ik verschuldigd aan den WelEdelen en ZeerGeleerden heer Professor H. Treub, die me aanstonds en gereedelijk toeliet zijne heerlijke klinieken en poliklinieken te volgen en ook zijne bijzondere operaties bij te wonen.
De geachte Professor hielp mij vooruit zooveel hij kon, zette mij op de rechte baan en was zóó welwillend mij aan te bevelen bij anderen.
Het werd me dan ook door den hooggewaardeerden heer Professor Mendes da Costa, uiterst vriendelijk gegund zijne poliklinieken (geslacht- en huidziekten) te bezoeken, die voor mij buitengewoon belangrijk en leerzaam gemaakt werden door de genegene gedienstigheid van de besturende doctor's, de WelEdele heeren Van der Hoop en Pastoors.
Van mij alleen hing het af nog meer vakken te volgen, en ik ben overtuigd, dat als er nog Vlamingen naar Amsterdam, naar Noord-Nederland komen, ze even vriendelijk zullen onthaald worden.
Het bestuur van het A.N.V. (B) heeft den goeden weg ingeslagen, dunkt mij, als het trachtte de Vlaamsche studenten naar de Noordnederlandsche Hoogescholen te lokken en daarvoor zelfs meende studiebeurzen te moeten verleenen.
Ik hoop, dat in 't vervolg wel van die studiebeurzen, geheel of gedeeltelijk zal gebruik gemaakt worden en dat het edel pogen van 't A.N.V. vruchten zal dragen. Ik acht het hoogst wenschelijk en aanbevelingswaardig, dat uitgestudeerden (en zij in de eerste plaats), gedurende enkele maanden in Noord-Nederland komen verblijven en studeeren.
Men leert hier niet alleenlijk vlotweg een mooie en vloeiende omgangstaal spreken, niet alleen leert men een gansch nieuwen schat boeken kennen, zoowel wetenschappelijke als andere, maar men leert ook beter de taal verstaan; men ontleedt en doorgrondt hier de taal, omdat men hier, metterdaad, het volk naziet en nagaat in zijn doen en drijven, zijn gaan en groeien, zijn leven en streven; hier treffen wij het volk aan met zijn dagelijksche beweging, zijn geesteswerk, zijn kunstzin, zijn handels- en nijverheidsbedrijvigheid, zijn opvattingen, gebruiken en gewoonten, zijn oude schatten en instellingen, zijn nieuwerwetsche oprichtingen; met een woord, hier voelt men dit volk zijn eigenwezig leven, hier rijst voor ons op, die geheele handel en wandel, waaruit de taal voortspruit en waarmede ze onafscheidbaar samengebonden gaat. En de afstand, die ons scheidt, is nu wel zoo bar groot niet als men het somtijds wil doen gelooven.
Hier ook leeft en bloeit dialect, bij de spraakmakende gemeente, maar iedereen, tengevolge van zijn onderwijs en zijne omgeving, kent hier algemeene mooie omgangstaal en kan ze spreken. Dit missen wij in België.
Hier ook bestaan zaken en begrippen, die bij ons niet bestaan of anders opgevat worden, zoodat ze ook anders of wel niet met woorden vertolkt worden.
Dus ook uit breedere bekendheid met elkander, uit nauwere eenheid van streven, zal grootere taaleenheid of beter taalgelijkvormigheid opborrelen.
Als we hier leven, verstaan we beter, wat ons ontbreekt en bevinden wij gemakkelijk waaraan onze Noorderbroeders weelde hebben, en ook wel, hier en daar, wat ze te kort hebben......
Hier ook wel eens verblindt de glans van vreemd klatergoud en wordt louter deugende eigen goud misschat.
Wat mij ook toegeschenen heeft, het is dat dit deel van onzen Nederlandschen strijd, dat men noemt Vlaamsche Beweging te weinig in zijn echte wezenheid gekend en in zijn waar daglicht aangezien wordt hier in deze streken. Doch daaraan hebben wij, Vlamingen, mogelijk het meest schuld.
Meent ge niet, WelEdele heer Meert, dat er daaraan iets te verhelpen en te verbeteren valt.
Zou volgende handelwijze niet baten?
Het wordt misschien reeds gedaan, maar wellicht niet genoeg.
1o. Artikels in Noordnederlandsche couranten;
2o. Voordrachten;
3o. Ruiling van dagbladen en andere leesbladen tusschen Noord- en Zuidnederlanders. Zoo zouden er velen in kennis met elkander komen, zou een weg geopend zijn tot het gemakkelijk verstrekken van alle slag van inlichtingen, zoo geraakt men geleidelijk tot standvastige en veelvuldige onderhouding met elkander en wellicht ook tot onafgebroken briefwisseling;
4o. Briefwisseling dus, waaruit menschen, die wat in denzelfden kring van gedachten leven, aan weerskanten genoemde verklaringen, nuttig nieuws kunnen vernemen over aanbelangende zaken, toestanden en gebeurtenissen.
Valt dit niet heelemaal in 't bestek van Wederkeerig Dienstbetoon?