Allerlei en Mededeelingen.
Holland op zijn best.
Als tegenhanger van Holland op zijn Malst, dat den langsten tijd, hopen wij, heeft geleefd, kan Holland op zijn Best dienst doen.
Wie der lezers zorgt voor betamelijken aanvoer?
De heer J. Pierson te Parijs zendt als inleiding tot deze nieuwe rubriek het volgende:
L'Auto heeft als kop voor een artikel, Les Sous-Marins, met groote letters: Le premier sous-marin qui fonctionna convenablement est du à Cornelius van Drebbel.
Volkomen waar.
Cornelis Jakobsz. Drebbel, Alkmaarder boerenjongen van afkomst, een man van groote beroemdheid als wis- en natuurkundige, is de eerste uitvinder geweest van het onderzeesche schip. Maar het is niet anderhalve eeuw geleden, wel bijna het dubbele.
In 1624 heeft hij over een afstand van ruim twee en een half uur den Theems onder water doorgevaren, van Westminster tot Greenwich. Het vaartuig had een diepgang van gemiddeld vier meter.
Drebbel heeft nog zooveel andere dingen uitgevonden, die nu als nieuwigheden dienst doen. Zoo bracht hij bij zomerdag een kamer op vriespunt, liet 's winters kippen- en eendeneieren uitbroeden en maakte een uurwerk, dat 150 uren liep.
't Is goed zulke dingen eens te herhalen.
* * *
Uit de Nieuwe Courant:
In de November-aflevering der Deutsche Rundschau komt een artikel voor Holland, als Kolonial Macht, door Adolf Mayer, 't welk in zeer waardeerenden zin gesteld is.
Schrijver geeft in een 18 bladzijden lange studie een vrijwel encyclopedisch overzicht van onze koloniën, meer in 't bijzonder van Java. Alles wordt daarin behandeld: geografie, klimaat, volkskarakter, taal, politiek, staatsbestuur.
Natuurlijk zeer beknopt en oppervlakkig, maar desniettemin getuigend van zekere kennis van het onderwerp. Voor vreemdelingen, die nog weinig anders van onze bezittingen hebben hooren verhalen dan de courante zotheden is het stuk dan ook van waarde.
De heer Mayer bewondert het talent door de Hollanders bij het koloniseeren tentoongespreid; andere volken kunnen in dit opzicht gerust bij hen in de leer gaan. Holland stond op Java voor de moeilijkheid een land te koloniseeren, waarvan het de bevolking niet wilde decimeeren of uitroeien, maar die het naar zijn wil wenschte te besturen; 't was daarom voor de Hollanders noodig de ziel dier bevolking te leeren kennen. Daartoe hebben de Hollanders zich ingespannen; zij bezitten een merkwaardige gave om zich aan de omstandigheden aan te passen en die is hun bij hun taak te stade gekomen en zij zijn dan ook daarbij geslaagd. Het vreemde paard hebben zij leeren berijden doordat zij eerst zijn ziel tot in bijzonderheden hebben bestudeerd en het daarna behandeld zooals het moest behandeld worden.
De Engelsche bezitten het aanpassingsvermogen der Hollanders niet, en dat zij niettemin goede kolonisators zijn geworden, hebben zij te danken aan hun nog grootere geestkracht en aan de grootte en de macht van hun Rijk.
Van de Hollanders echter kan men leeren hoe men ook met kleine middelen maar met een helder hoofd, moeilijke dingen tot stand kan brengen.
* * *
Uit de N.R. Ct.:
Belangstelling in de Koloniën.
Het komt zoo weinig voor, dat over Nederland als koloniseerende natie door Britsche beoordeelaars gunstig wordt gesproken, dat wij met eenige voldoening melding maken van een uitlating, welke wij aantroffen in een artikel van A. Ernest Crawley, voorkomende in het 8 November-nummer van het tijdschrift Nature.
Crawley leidt zijn artikel over ‘Nasporingen in Br.-Indië’ in met de volgende opmerkelijke openhartigheid:
‘Het moet erkend, dat de Engelschman in eigen land weinig belangstelling heeft - tenzij dan politieke belangstelling - voor het Indische keizerrijk. Dat feit is zelfs den Hindoes opgevallen. Een vergelijking te dezen opzichte b.v. met de Nederlanders, die zeer levendig belang stellen in al wat betrekking heeft op hun bezit in het Oosten, valt niet uit in ons voordeel’.