en daarmede was 't plotseling een geheel ander landschap.
Wulverdinge, vriendelijk gelegen, was spoedig bereikt. Voor eene herberg stonden twee mannen, die juist aan eenen afrijdenden wagen eene goede reis toeriepen. Aan dat tweetal was 't te zien, dat we aan de scheiding waren niet alleen van twee taalgebieden, maar ook van twee rassen. De een blond en rustig en rond in de stevige schouders, een Germaan; de ander slank en bewegelijk met een geestig spottend oog, een Gallier, de onverbasterde nazaat van die Galliers, waarvan Caesar verhaalt, dat ze den reiziger omringen en hem nieuwsgierig vragen vanwaar hij komt en wat voor nieuws er is. Afgestapt, was ik in den herberg zelf al spoedig 't mikpunt van zijnen luchtigen Gallischen spot, dat merkte ik wel aan den helderen lach van de waardin en den goedigen, rustigen glimlach van den ronden, blonden man. ‘Een glas melk juffrouw!’ ‘Malaga!’ spotte de Celt, die 't niet verstond, en in melk malaga meende te hooren, zich vroolijk makend over de onnoozelheid van dezen reiziger, die hier malaga verlangde, ‘Malaga!!’ En alles aan hem scheen levendig van overmaat van geest, tot zelfs zijn baardje. ‘Malaga?’ vroeg de waardin verwonderd, terwijl de Germaan zijn zelfden rustigen glimlach lachte. ‘Malaga?’ vroeg ik nu zelf verwonderd, er niets van begrijpend. En onderwijl regende 't kwinkslagen uit den mond van den Franschman. ‘Een glas melk!’ herhaalde ik ten slotte, een beetje kort. ‘Ah, du lait?’ vraagt nu de waardin, want daar ging haar een licht op. ‘Juist, juffrouw, du lait, melk’. En daar was 't raadsel opgelost; ik geloof, dat onze vroolijke spotter, die zijnen spotlust nog graag wat den vrijen teugel had gelaten, 't jammer vond. 't Was hem nog niet recht duidelijk waarin de oplossing bestond, maar hij was dan ook de eenige, die 't Vlaamsch niet machtig was. Met de waardin en den Vlaming volgde nu nog een kort gesprek in 't Vlaamsch, waarop de tocht weer werd
voortgezet niet dan nadat de Gallier met vele en levendige gebaren en met lichten spot in zijne stem, mij duidelijk had gemaakt, hoe ik den weg moest nemen naar St. Omaars.
Voor St. Omaars ligt een klein plaatsje St. Momelin, eens Vlaamsch, nu reeds zoo goed als Fransch. Een Vlaamsche wegwerker had 't met eenen anderen blijkbaar Vlaamschen naam genoemd. De weg voert van St. Momelin naar St. Omaars langs een klein riviertje. Hier reed ik halverwege de beide plaatsen een burgermannetje achterop. Dat kon nooit een Franschman zijn! In zijn net donker Zondagsch pak, met zijne donkere pet op en met zijn eenvoudig gezicht, was hij alles eerder dan een Franschman. Hier, in dit land, was hij eene natuurschennis, een vloek bijna. In den Purmer, op weg naar de markt in Purmerend, daar zou zijne verschijning niemand hebben verwonderd! Spreekt u Vlaamsj (Vlaamsch is in Fransch-Vlaanderen Vlaamsj)? Ja, hij sprak Vlaamsch, ik had dus juist gezien. Deze man vertelde nu, dat het riviertje, waarlangs de weg voerde, de scheiding vormde tusschen 't Fransch en 't Vlaamsch. Al wat aan den eenen kant lag was Fransch en al wat aan den anderen kant lag Vlaamsch. Op mijne vraag of St. Momelin nog een anderen naam had, antwoordde hij bevestigend. De Vlamingen noemden het bake of bague of met eenen soortgelijken naam. En dat kwam, omdat de brug over 't riviertje in St. Momelin er vroeger nog niet was. Toen voeren de menschen van de eene naar de andere zijde met eenen bak, eene pont dus. En naar dit overzetmiddel was de plaats genoemd.
St. Omaars is Fransch, volkomen Fransch, hoewel 't eens Vlaamsch is geweest.
Gaat men van St. Omaars naar Cassel, dan duurt het geruimen tijd, alvorens men weer op Vlaamsch taalgebied is. In een zeer armoedig arbeidersgezin, bleek men 't Fransch niet eens te kennen.
Cassel is meer dan een dorp; 't is eene kleine stad, zeer hoog gelegen, met 't uitzicht op een heerlijk panorama, dat zich naar alle zijden ontrolt. Er zijn een paar zeer goede hotels. In een daarvan sloeg ik mijne tenten op en vond er zeer hartelijke en zeer voorkomende menschen, die ook Vlaamsch spraken, zooals alle inwoners, met uizondering dan van hen, die niet oorspronkelijk van de plaats zelve zijn. Het hotel was tegelijk koffiehuis, en nu was 't opvallend, dat de bezoekers uitsluitend Fransch spraken. Ook de bewoners van 't huis gaven de voorkeur aan 't Fransch en zoo was mijn indruk, dat, werd 't al gesproken, 't Vlaamsch in Cassel toch min of meer gold als de taal van de eenvoudige lieden.
Den volgenden morgen raakte ik den weg naar Hazebroeck kwijt. Twee jonge mannen van 't land brachten mij weer terecht. Als alle Vlamingen uit dien hoek, meenden ook zij, dat ik wel van Yperen zou zijn en als alle Vlamingen waren ze niet weinig verbaasd te hooren, dat ik een Hollander was. Maar zou een eenvoudige plattelander in Holland ook niet verwonderd opkijken wanneer hij in zijn goede dorp eenen Franschman ontmoette, die Hollandsch sprak? 't Gesprek viel op de middelen van bestaan in deze streek. ‘Dit is de rechte butterstreek’ zei de een, en een boer uit den Beemster zou 't volmaakt zoo gezegd hebben! Ook omtrent de prijs van de boter lichtten ze in, maar waar de boter heen zou gaan, dat wisten ze eigenlijk niet, ze dachten naar Parijs.
In dit gedeelte van Fransch-Vlaanderen trok mijne opmerkzaamheid, wat ik niet meer gedacht had te zullen aantreffen. Zoodra men na Veurne de Fransche grens over is, is 't met de Vlaamsche opschriften gedaan. En hier tusschen Cassel en Hazebroeck, dook er in eens een op. Op eene kleine herberg stond: Au treur niet. Hoe een Franschman dat wel uitspreken zal! Na Hazebroeck volgde er nog een: Au zagt Leven, eveneens op eene herberg. Een jongen, die zich daar juist bevond en geen Vlaamsch meer sprak, moest dat eens uitspreken. ‘Au zagte Lèven’ zei hij ‘En weet je wat dat beteekent?’ ‘Au douce vie!’ Dat wist hij dus, maar zijne tante woonde daar en dat was eene Vlaamsche, die zal hem dus wel ingelicht hebben. Een derde opschrift, eveneens op eene kleine herberg luidde: A l' Haegdoorn.
Hazebroeck is als Cassel, eene kleine stad. Eene vrouw lichtte mij in zeer slecht verstaanbaar Vlaamsch in, omtrent den weg naar Belle op de grens van Frankrijk en België. Vlaamsch werd dus in ieder geval in Hazebroeck gesproken. Ongeveer midden tusschen Hazebroeck en Belle reed ik een oogenblik let-