Kwam die plan in zijn gedachte
Om een nieuwe taal te brouw
Die voorzeker bij de menschen
Strijd en twist verwekken zou.
Want jul weet moes, twist en ruzie
Geef die Duivel steeds pleizier,
Daarom riep hij tot zijn knechten
‘Breng een groote kookpot hier!
En begin die vuur te stoken
Net zoo vinnig als jul kan,
Want ik gaat een kostje koken
Voor mijn vrind, den Engelsman!’
Daarop nam hij d'oude talen
Een voor eene uit zijn kas,
Vroeg niet, wie er nog van deugde
Of alreeds versleten was.
Wierp dit in die pot te zamen
En begon toen goed te roer,
Net zoo lang, tot dat dit borrel
En wou o'er kook op die vloer
Toen begon hij met een schuimspaan
Al die vuil en al die schuim
Wat naar boventoe gekook was,
Met een glimlach, weg te ruim.
Uit die brouwsel, het die Duivel
Toen gemaakt die schoone taal
Waar, - zooals jul weet mijn vriende, -
Nou die Engelsman mee praal.
Daarom als jul met die woorde
Die, schoon zul verschillend spel,
Tot in d'uitspraak éénders klinke
Soms een Engelsman gaat kwel,
Zal hij, uit gebrek aan antwoord
Kwaad gaan word', en jou vertel
Wijl hij als een kreeft zoo rooi word
D - m you.................. go to H..
De verschijning van dit vers bracht opschudding in den hoenderhof. Ons Land protesteerde tegen een gedicht met dergelijke strekking in het officieele orgaan van den Taalbond, en verlangde, dat het hoofdbestuur het zou wraken. Prof. de Vos, de voorzitter van den Taalbond, sprak er inderdaad zijn ‘sterkste afkeuring’ over uit. Hoe bevreesd was men toen (en nog!) om den Engelschman boos te maken! Nu, de Engelschman, die anders, als hij 't over de taal der Afrikaanders heeft, geen blad voor den mond neemt, was terdege boos. En Melt Brink liet bij den herdruk van zijn verzen het geval weg.
* * *
Met al zijn liefde voor het Afrikaansch en zijn talent om er in te schrijven, ziet Brink, in de woorden van den heer Oost, ‘alleen heil in de opvoeding van 't Hollands Afrikanerdom door de taal, die steeds Moedertaal was, die nog kanseltaal is en die een rijke letterkunde heeft’.
Het is de moeite waard kennis te nemen van wat de heer Oost hierop laat volgen over het vraagstuk van Hollandsch of Afrikaansch als taal van het Afrikaansche volk. Hij is reeds vele jaren in Transvaal geweest en heeft voor den oorlog als onderwijzer, in den oorlog op kommando en na den oorlog o.a. als lid van de redactie der Volkstem overvloedig gelegenheid gehad met het Afrikaansche volk, en niet alleen in Transvaal, vertrouwd te raken.
En dit is wat hij van de zaak denkt (de ‘Afrikaanse Vader Cats’, van wien hij spreekt, is natuurlijk Melt Brink):
‘Naar mijn overtuiging zou 't verkeerd zijn enige beweging te dwarsbomen, die oprechtelik meent 't Hollands Afrikanerdom te handhaven en te versterken. Maar wij Hollanders hebben er belang bij, dat de schrijftaal in Z.-Afrika zo nauw mogelik aangesloten blijft bij 't Hollands. 't Zou tegen de belangen van 't Nederlands zijn, tegen de bloei van de beweging ten gunste van 't Hollands, als we zouden trachten het vele schone, dat 't Afrikaans heeft, te weren uit de schrijftaal van de Hollands Afrikaanse bevolking. Maar de vrees is niet ongegrond, dat bij een te grote afwijking van de schrijftaal in Z.-Afrika, de taal der oorspronkelike blanke bevolking hier zich zal wijzigen in een richting, die ze helemaal zal vervreemden van d'aloude stam. In de scherpe konkurrensie met 't Engels zal het geen voldoende achtergrond hebben, en 't resultaat zal kunnen zijn, dat 't Afrikaans ophoudt een tak te zijn van 't Nederlands, en dat 't gevoed wordt uit Engelse literatuur. Hiertegen te waken acht ieder van ons zeer zeker zijn plicht. En daarom is de populariteit van Melt Brink van grote betekenis ook voor ons.
Naar mijn bescheiden mening is de Afrikaanse ‘Vader Cats’ de wegbereider van 't komende letterkundige genie, dat de moeilike en vaak ook onsmakelike taalkwessie voor goed zal regelen. Dat Hollands-Z.-Afrika zal de zegeningen schenken van een eigen schrijftaal - die echter van de Moedertaal niet verder zal verschillen dan een rechtgeaard kind van haar, die het ter wereld bracht.
* * *
De tweede Afrikaansche schrijver, van wien wij hier iets zeggen willen, is J.H.H. de Waal, naar aanleiding van Johannes van Wijk, ‘'n historise roman in Afrikaans’, die kort geleden verschenen is, evenals Brink's Reis naar Kaapstad, bij de Hollandsch-Afrikaansche Uitgevers-Maatschappij, v/h. Jacques Dusseau & Co., te Amsterdam en Kaapstad.
Deze de Waal, advokaat te Kaapstad, is de lezers van Ons Land wel bekend als Janni, de schrijver van de Parlementse Praatjes. Hij is een vurige voorvechter van het Afrikaansch als de eigenlijke en de eenige taal van het Afrikaansche volk. Toen indertijd de strijd voor de vereenvoudiging van het Hollandsch in Ons Land woedde, was hij een dergenen, die zich voor behoud van de oude schrijfwijze van het Hollandsch in de bres stelde. Waarschijnlijk was zijn streven om het Afrikaansch als de schrijftaal van zijn volk aangenomen te zien niet vreemd aan zijn verzet tegen de vereenvoudiging, die het Hollandsch voor den Afrikaner gemakkelijker te leeren en het gebruik er van algemeener moet maken.
Hoe de Waal over het vraagstuk van Hollandsch of Afrikaansch denkt zegt hij in een voorwoord van zijn roman kort en bondig. ‘Ek kon nooit begryp ni’, zoo zegt hij, ‘en ek begryp vandag nog ni, hoe verstandige mense kan beweer, dat Kaaps-Hollands ni degelik genog is vir schriftaal ni en jy ni daarin ordentelik jou beste gedagtes kan uitdruk ni...... Almal wat bekwaam is om te ordeel sal verklaar dat Afrikaans net so verdienstelik en net so kragtig is - ofskoon in sommige vakke ni net so ryk in woorde ni - as di beste taal in di wereld. Ek het dan ook altyd, naar myn nederige vermoë, hard gepleit, dat Afrikaans tot skryftaal verhef moet word. Nou het ek ook di daad by di woord gevoeg, en 'n eenvoudige historise roman vir onse jongeliede geskrywe’.
Dat is ook de manier, zouden wij meenen. Wil de Afrikaansche taal er komen, daar waar de voorstanders haar hebben willen, dan dient er een ruime letterkunde in te verschijnen. En daartoe heeft dan de Waal zijn bijdrage geleverd. Het is een goed ding, dat hij een roman geschreven heeft, en geen gedichten b.v. Gedichten zijn er in het Afrikaansch al veel, en daaronder voortreffelijke. Er zijn er nog lang niet genoeg; de groote dichter moet nog opstaan. Maar Afrikaansche romans zijn er nog weinig. Korte verhalen verschijnen er al meer en meer, kleine ver-