Neerlandia. Jaargang 10
(1906)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe Nederlandsche Vertegenwoordiger te Teheran en het Ahwaz Project.De kleine Nederlandsche kolonie alhier heeft eindelijk zekerheid gekregen, dat zij weder een eigen vertegenwoordiger zal bezitten, die niet alleen plichtmatig en ambtshalve hare belangen zal behartigen, maar dat ook met toewijding en voortvarendheid zal doen, zooals de heer de Sturler te Smyrna heeft bewezen. Groote verwachtingen worden van Z.E.'s werkkracht en energie door de landgenooten hier gekoesterd, en verlangend ziet ook ondergeteekende uit naar het oogenblik, waarop hij Harer Majesteits vertegenwoordiger zal kunnen gelukwenschen met zijn behouden aankomst in Perzië's hoofdstad. De reden van mijn verlangen, naar de komst van den heer de Sturler zal voor hen, die bekend zijn met de aangelegenheden van het Perzische Rijk en met mijn werkkring alhier, wel duidelijk zijn. Voor hen die minder goed op de hoogte daarvan zijn, zij hier in 't kort herinnerd, dat een der in behandeling zijnde plannen van de Perzische Regeering is, het in cultuur brengen van een belangrijk oppervlak land, aan de oevers van de Karoen-Rivier (ca. 100000 H.A.) nabij het dorp Ahwaz, in de provincie Arabistan gelegen. Deze provincie grenst aan het noordelijk uiteinde van de Perzische Golf, en heeft het plaatsje Mohammera als uitvoerhaven. Ik gaf vroeger ter andere plaatseGa naar voetnoot(1) reeds een denkbeeld van de werken die noodig zullen zijn, voor de irrigatie van deze streek, met het ontwerp waarvan ik door den Shah in 1902 belast werd en kom daarop thans niet meer terug. Op het oogenblik is het voor de Perzische Regeering om verschillende redenen uiterst moeilijk, zoo niet geheel onmogelijk, om dit werk ten uitvoer te leggen. De fondsen daartoe ontbreken aan 's lands kas, en de mogelijkheid om bij Rusland - de gewone geldschieter voor Perzië - een leening te sluiten, wordt sterk in twijfel getrokken, daar genoemd Rijk zelf in geldnood verkeert, en reeds 33 millioen Roebel aan den Shah leende, terwijl de rente-garantie daarvan, d.i. de opbrengst van de noordelijke Douane Stations onvoldoende blijkt te zijn. Maar het geldgebrek is niet het eenige, en zeker niet het grootste bezwaar, dat de ten uitvoerlegging der Karoen werken in den weg staat. In België toch is bij verschillende banken, die zich met industrieele ondernemingen in het buitenland bezighouden een kapitaal tot een gezamenlijk bedrag van 900 millioen francs beschikbaar, en de Belgische financiers, die met behulp van een door mij aan den Belgischen Minister alhier verstrekte Nota, zich van de Ahwaz aangelegenheid op de hoogte kunnen stellen, wachten slechts op een bericht, om een aanbieding te doen. Door de eigenaardige verhouding waarin het in naam onafhankelijke Perzië zich ten opzichte van Engeland en Rusland bevindt, neemt elk zuiver technisch of handels vraagstuk onmiddellijk een politiek karakter aan. De machteloosheid der Perzische regeering is oorzaak dat zij liefst geen onderwerp | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 219]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aanroert, dat het wankelbaar evenwicht zou kunnen verstoren, door de inmenging van een der genoemde mogendheden, of door beide, en het is duidelijk, dat de vrees voor politieke verwikkelingen de Perzische Regeering ook in de Ahwaz zaak belet om de hand aan den ploeg te slaan. Engeland stelt haar eischen voor het geval de onderneming aan een Europeesch consortium of aan een Maatschappij in concessie werd gegeven. Ook Rusland stelt haar eischen voor dat geval, en het resultaat is, dat de Shah voor het denkbeeld van de uitgifte eener concessie aan een Europeesche combinatie terugdeinst. De onderneming voor rekening der Perzische Regeering zelve te doen uitvoeren, zou slechts mogelijk zijn, indien het kapitaal of door Rusland werd voorgeschoten, of door een ander land in Europa, met toestemming van Rusland. Maar de Shah durft daarover de onderhandelingen niet te openen: hij heeft reeds zoovele verplichtingen tegenover zijn noordelijken Vriend, en hij kan die niet nakomen. Blijft over: de onderneming te geven aan een mogelijk op te richten Perzische Maatschappij met uitsluitend Perzisch kapitaal, of vereenigd Perzisch-Europeesch kapitaal. Hoewel er veel persoonlijke rijkdom in Perzië aanwezig is, zal het uiterst moeilijk zijn, dit geld los te krijgen, zoolang de Perzische kapitalisten niet volkomen zeker zijn dat hun Ahwaz-fondsen beslist veilig zijn tegen eventueele naasting door de Regeering en hare Raadgevers, in oogenblikken van benarde geldnood. Samenwerking met Europeesch kapitaal, doch nog liever deelneming in een Europeesche onderneming zou voor de Perzen de meeste zekerheid verschaffen, doch dat is het juist waarvoor de Regeering zoo huiverig is. Men ziet het...... de Regeering loopt in een vicieusen cirkel in de rondte, en vindt geen uitweg tusschen al die verschillende netelige hindernissen, en indien men het bij eene oppervlakkige beschouwing liet, dan zou men geneigd zijn - zooals helaas Nederlandsche autoriteiten van naam op Perzisch gebied reeds deden - om moedeloos bij de pakken neer te gaan zitten, en het Ahwaz vraagstuk als een onuitvoerbaar droombeeld eenvoudig ter zijde te leggen. Diezelfde groote en schijnbaar onoverkomelijke bezwaren deden zich elders in de wereld bij zoovele andere werken van openbaar nut voor, en toch is men met volharding tot een goed resultaat geraakt, en zou het toch wel vreemd zijn, dat wij in dezen niet evenzeer tot een bevredigend einde zouden kunnen komen. Men moet zich daartoe evenwel rekenschap geven van de beteekenis van de Ahwaz werken, en zich de moeite getroosten van de gevolgen na te gaan die deze onderneming hebben zal, indien zij tot eene uitvoering kwam, en de voordeelen te berekenen die hieruit zullen voortvloeien. Men beseft dan dat reeds veel te lang gedraald werd met de eerste spade in den grond te steken, voor een werk dat voor Perzië, voor ons eigen land en voor het algemeen belang van handel, scheepvaart en industrie van zooveel gewicht zal blijken te zijn. Dan zal men overtuigd zijn, dat zoo spoedig mogelijk een einde dient gemaakt te worden aan den treurigen toestand waarin die uiterst vruchtbare landstreek langs de oevers van den Karoen sinds 600 jaren door gebrek aan water verkeert, en dat het meer dan tijd is om die onafzienbare vlakte van uitmuntend, braakliggend terrein te herscheppen in vruchtbaar bouwland, zooals zulks voor de vernieling van den Ahwaz dam in de 13e eeuw het geval was, toen het levenbrengend Karoen water door reusachtige kanalen geleid, over de vlakte zich verspreiden kon, en het graan en het suikerriet welig tierden ten spijt van een verzengende zon, en een bijna eeuwig strak blauwen hemel. Ik behoef slechts eenige cijfers mede te deelen om een denkbeeld te geven van de Ahwaz werken. Ik laat hieronder volgen een vergelijkend overzicht over de geraamde uitkomsten der 20 eerste jaren der onderneming waarvan de eerste 3 gebruikt zullen worden voor den aanleg der permanente werken - dam, electrische centrale enz. - en de voorbereidingswerken voor de cultuur van ongeveer 10000 H.A. bouwgrond. De hoofdvoortbrengselen moeten voorloopig aangenomen worden te zijn Katoen en Tarwe, waarvan de te verwachten prijzen laag werden aangenomen, in vergelijking met de prijzen in Egypte en Noord-Amerika behaald. Later kan men onderzoeken welke andere producten gebouwd zullen kunnen wordenGa naar voetnoot(2). Ik heb twee gevallen aangenomen:
Wij zullen beide gevallen in 't kort nagaan.
Winstverdeeling: Regeering 44% van het totaal bedrag. Financiers 56% van het totaal bedrag.
Winstverdeeling: Regeering 24% van het totaal bedrag. Aandeelhouders 76% van het totaal bedrag.
Uit het bovenstaande overzicht der eindresultaten blijkt het belang der Regeering en het voordeel dat in 't algemeen financiers of aandeelhouders eener eventueel op te richten Maatschappij bij de onderneming zouden hebben. Maar ook de Nederlandsche Industrie in het bijzonder kan een belangrijk aandeel krijgen in de voordeelen door de levering van werktuigen en door de uitvoering van een deel der werken, en wel tot een gezamenlijk bedrag van ongeveer fr. 6000.000, terwijl gedurende de exploitatie verschillende leden van den Technischen en Administratieven ‘Staff’ en de bemanningen der baggermolens en der excavateurs Nederlanders kunnen zijn, zelfs indien werd vastgehouden aan den door Engeland vooropgestelden eisch, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 220]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat het personeel der onderneming zoo internationaal mogelijk moet gekozen worden.
De vraag rijst nu hoe het mogelijk zou zijn, om niettegenstaande de op het oog onoverkomelijke bezwaren, die ik boven noemde, toch uitvoering te geven aan het denkbeeld door den Shah geopperd, en door mij uitgewerkt, om de Katoenvlakte nabij Ahwaz weder productief te maken? Het antwoord op deze vraag is als volgt: Door den Shah de goede diensten der Nederlandsche Regeering aan te bieden bij monde van Haren Vertegenwoordiger, ten einde: 1e Samenwerking te verkrijgen tusschen Engeland en Rusland, om tot een vergelijk te komen, waardoor aan de Perzische Regeering de volle vrijheid van handelen verzekerd wordt, om hare cultuurplannen ten uitvoer te leggen. Het oogenblik daartoe is m.i. uitmuntend geschikt nu er kans schijnt te bestaan voor eene ‘Entente Anglo-Russe’ ten opzichte van Perzië en Afganistan. 2e. Samenwerking te verkrijgen tusschen onze Regeering en de andere Europeesche Staten, eventueel ook de Vereenigde Staten van Noord-Amerika, die bij de onderneming belang hebben, door de levering van materiaal en de plaatsing van internationaal personeel. 3e. De Perzische Regeering te steunen en voor te lichten bij de pogingen tot het vinden van het benoodigde kapitaal, en belanghebbenden in te lichten aangaande de technische en finantieele onderdeelen der onderneming. Volgens bovenstaande beginselen, zoude dus de Nederlandsche Staat ten eenenmale vrij blijven van eenige finantieele verbintenis, en dient de Regeering slechts van advies. Een goede raad van een bevriende natie, die in tijden van nood eene belanglooze interventie aanbiedt, kan m.i. niet anders dan een goeden indruk maken bij de Perzische Regeering. Ik besprak boven de directe voordeelen tengevolge van leveringen van materieel voor de Nederlandsche Industrie, en door de plaatsing van Nederlanders bij de onderneming. Doch er is meer. Het is volstrekt niet uitgesloten, dat de Nederlandsche handel en scheepvaart een aandeel in de voordeelen der onderneming kunnen bemachtigen, indien met beleid en vasten wil daarnaar gestreefd werd. Want waar reeds na de eerste oogst (4 jaren na den aanvang der werken) een hoeveelheid van 3400 ton Tarwe en ca. 1000 ton Katoen kan verwacht worden,Ga naar voetnoot(3) en dat de jaarlijksche opbrengst met dit cijfer toeneemt (om niet te spreken van de kleine oogsten, als dadels, opium, cesam zaad, zoethout enz.)Ga naar voetnoot(4) daar is het duidelijk, dat een groote vraag zal ontstaan naar scheepsgelegenheid, grooter, dan de bestaande Engelsche Maatschappijen op het oogenblik bezorgen kunnen. De onderneming zal weldra haar technisch karakter verliezen, en meer een commercieel uiterlijk aannemen. Voor den verkoop van deze massaal producten zal wellicht een handelmaatschappij opgericht moeten worden, en waarom zou een Nederlandsch Consortium zich niet met den afzet van die producten kunnen belasten? Het zou dus naar 't mij voorkomt zeer wel mogelijk zijn, dat hoewel op een andere wijze, het denkbeeld door den heer A. Hotz in verschillende geschriften ontwikkeld, voor een Nederlandsche Scheepvaart op de Perzische Golf, wellicht nog verwezenlijkt kunnen worden, zonder dat der bestaande Engelsche Stoomvaartlijnen die de oudste rechten hebben op deze vaart, het leeuwenaandeel behoeft onthouden te worden. Reeds loopen geruchten van een dienst op de Perzische Golf, door de Hamburg-Amerika Linie te openen...... waarschijnlijk in verband met de toekomstige verlenging van den Bagdad-Spoorweg naar Basra, aan den Shatt-el-Arab. Wordt de onderneming uitgevoerd, en ziet de Perzische regeering de eerste finatieele resultaten, dan kan men er van overtuigd zijn, dat onze natie, als bemiddelaarster en indirecte oorzaak van het succes belangrijk in haar achting zal stijgen, en zal het voor ons zooveel te gemakkelijker zijn, om nieuwe betrekkingen aan te knoopen op technisch en handelsgebied, en daardoor weder onze oude historische positie in Perzië, die dagteekent van de dagen der Oost-Indische Compagnie, te heroveren.Ga naar voetnoot(5) Doch...... de omstandigheid, die de verwezenlijking van dien schoonen droom beheerscht, is het succes dat onze vertegenwoordiger bij zijne pogingen om de Ahwaz werken tot stand te brengen zal hebben. Vasthouden aan het eenmaal voorgenomen werk, vertrouwen in den goeden uitslag der pogingen, en vooral een objectieve opvatting der taak is voor alles noodig. De voormalige vertegenwoordiging te Teheran der Fransche Republiek, over Ahwaz sprekende, zeide mij: ‘quand on veut faire des affaires avec les Persans, il faut absolument les prendre au sérieux’, in tegenstelling, met wat landgenooten mij trachten in te prenten, dat de Perzen nooit ‘au sérieux’ moesten genomen worden. Vergis ik mij niet dan voldoet de heer Sturler aan bovengenoemde eischen, maar één ding ontbreekt, dat is de rang die aan een opdracht van zulk een gewicht past. De heer de Sturler toch is helaas niet tot Buitengewoon Gezant en Gevolmachtigd Minister benoemd, zooals zijne vrienden gehoopt hadden, maar tot den rang van Consul-Generaal, met den persoonlijken titel van Minister-Resident. Het is m.i. zeer te betreuren, dat de benoeming tot den hoogeren rang niet heeft plaats gehad, en zeer juist is, hetgeen de heer J. van der Chijs, en de Redactie der Nieuwe Courant dienaangaande hebben geschreven. In de Nieuwe Courant van den 15en Maart j.l. Avondblad vindt men o.a. eene beschouwing over deze kwestie, die ik gedeeltelijk kortheidshalve wil overnemen, omdat zij zoo juist mijne opinie weergeeft. ‘Wij vreezen, dat dit (n.l. de benoeming van den heer de Sturler tot Minister-Resident) niet juist gezien is. Als Minister-Resident staat de vertegenwoordiger van Nederland bij al zijne collega's van het Corps Diplomatique in de Perzische hoofdstad in rang ten achter. Aan zijn aanzien en invloed onder hen, kan dit niet bevorderlijk zijn. Reeds de heer Knobel ondervond daarvan de onaangename gevolgen, maar vooral nu van de diplomatieke werkzaamheid van diens opvolger in verband met de uitvoering van de Karoen-barrage plannen, waarop de vertegenwoordigers der Europeesche mogendheden krachtig kunnen aandringen, nog al wat wordt verwacht, zou het te betreuren zijn, indien zijn rang hem eenigermate belemmerde om met zijne collega's op voet van ambtelijke gelijkheid te verkeeren. Welke bezwaren er tegen eene benoeming van den heer de Sturler tot Buitengewoon Gezant en Gevolmachtigd Minister zouden bestaan, is niet duidelijk......’ Neen...... dat is ook niet duidelijk, vooral als men | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 221]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nagaat dat de Belgische Regeering geen bezwaar er in gevonden heeft, om haar Minister-Resident, den heer Mark 't Serstevens met den persoonlijken rang van ‘Ministre plénipotentiaire’ bij het hof van den Shah te accrediteeren, met de bepaling, dat de heer 't Serstevens, bij het verlaten van Teheran, weder zijn oorspronkelijken rang van Minister-Resident terug krijgt. Deze maatregel werd blijkbaar genomen, met het oog op het prestige waarop de Belgische Regeering bij de Perzen voor haar natie prijs stelt. Bovenaangehaalde regelen werden in de Nieuwe Courant geschreven, toen de benoeming van den heer de Sturler nog niet in de Staatscourant was verschenen, en er dus nog hoop was, dat de Regeering alsnog aanleiding mocht vinden om den heer de Sturler met den hoogeren rang te bekleeden. Dat is intusschen niet geschied, en wij staan hier weer voor een dier feiten, die aan de achting van de buitenlanders voor onze natie zooveel afbreuk doen. En dat deze meening maar niet uit de lucht gegrepen is, doch op feiten berust, bewijst niet alleen de bevreemding die spreekt uit de herhaaldelijk tot mij gerichte vraag, waarom de vertegenwoordiger der Nederlanden hier een lageren rang bekleedt, dan die van eenige andere Europeesche natie, maar in veel hoogere mate uit het volgende feit, dat zich onlangs voordeed. Voor een paar weken werd door den Perzischen Minister van Buitenlandsche Zaken het besluit ingetrokken, waarbij een zekeren Pers van rang en stand was aangesteld om den nieuw benoemden Minister der Nederlanden te Enzeli (de haven van aankomst, van Bakoe komende) namens de Regeering te begroeten, en hem naar Teheran te vergezellen. In zijn plaats werd aangewezen een onbeteekenend ambtenaartje van het Ministerie, die voor deze functie niet in aanmerking kon komen, daar hij niet aan de vereischten voldeed ten opzichte van rang en afkomst. Op uiterlijken vorm dient hier te lande bizonder gelet te worden, vooral, waar het officieele personen geldt, en toegeeflijkheid op dit punt zou gelijk staan met toe te laten, dat men u een klap in het aangezicht toediende. Er werd dan ook onmiddellijk en energiek geprotesteerd, vooral, daar de persoon, die het eerst was aangewezen, en die door de intrekking van het besluit zeer was teleurgesteld, getroost werd met de verzekering, dat hij later bij aankomst van den Engelschen Minister (die in het najaar verwacht wordt) diezelfde functie zou bekleeden! Er lag dus in die handelwijze opgesloten, dat die persoon voor den Nederlandschen Minister te goed was. Op die protesten werd het tweede besluit eveneens ingetrokken, en thans een ambtenaar van den vereischten rang en van goede afkomst aangewezen, waarmede de zaak ten gunste van onzen vertegenwoordiger was afgedaan. Ik kan niet nalaten hierbij mijn erkentelijkheid te betuigen aan de Russische Legatie (die onze belangen, bij afwezigheid van een eigen vertegenwoordiger waarneemt), die met groote beslistheid gehandeld heeft, zoodra zij mijne bezwaren had aangehoord. Uit het bovenstaande blijkt dus reeds een zekere mate van geringschatting van wege de Perzen voor onze natie, welke geringschatting herhaaldelijk op mij persoonlijk is afgestraald. De bewijzen hiervoor aan te halen, zou mij te ver voeren, doch een feit is het, dat die geringschatting nadeelig werkt op mijne werkzaamheden. En dat die werkzaamheden in hooge mate in het belang van ons land kunnen worden, meen ik vol- Het eenige wat, naar 't mij voorkomt, thans te doen doende te hebben aangetoond. overblijft om den ongunstigen indruk bij de Perzische Regeering weg te nemen, is de bevordering van den heer de Sturler tot den rang, die hem op gelijken voet stelt met de vertegenwoordigers der andere Europeesche naties te Teheran, en wel desnoods op de wijze als zulks met den Belgischen Minister is geschied. Daarmede zal dan tevens het bewijs geleverd worden, dat Nederland er prijs op stelt in den rang der volkeren niet in het tweede gelid te willen staan, doch de plaats wenscht in te nemen en te behouden, waarop het door traditie en verdienste recht heeft. Teheran, 3 Mei 1906. D.L. GRAADT VAN ROGGEN, Ingenieur.
De Redactie verzoekt de inzenders dringend noodeloos vreemde woorden te vermijden. Het geeft groote last en wellicht aanleiding tot ontevredenheid, indien de Red., zooals zij in dit stuk verplicht was, veranderingen moet aanbrengen. |
|