Neerlandia. Jaargang 10
(1906)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdAllerlei.De Hollandsche graven op Spitsbergen.Het Alg. Hbl. van 4 Aug. bevat een schrijven uit Tromsoe, waaraan het volgende is ontleend: ‘Zoo naderden wij de Noordwestpunt van Spitsbergen, dien historischen uithoek, wemelend van herinneringen aan Nederlandschen ondernemings- en handelsgeest. Talrijk zijn de namen, die daarvan getuigen ondanks de zucht der Engelschen om den doop der Hollanders te niet te doen en kapen en baaien een Engelschen wederdoop te doen ondergaan. Onder al die namen is er een, die in den laatsten tijd, meer dan lange jaren het geval was, is genoemd: Smeerenburg, de nederzetting der Noordsche compagnie op Amsterdam Eiland, tegenover Hoekerbaai, de nederzetting der Harlingers op Denen Eiland, thans Virgobaai genoemd, naar het schip van den ongelukkigen Andrée, die hier het leven vaarwel zeide en met zijn ballon opsteeg. In deze baai, waar thans de expeditie van den Amerikaan Wellmann wordt uitgerust om nogmaals te beproeven de pool per ballon te bereiken, liet ook Hr. Ms. pantserdekschip “Friesland” het anker vallen’.
Stof zijt gij en tot stof zult ge wederkeeren. In letterlijken zin was dit vonnis nog niet aan de Hollanders der 17e eeuw, die wij op Smeerenburg begraven vonden, voltrokken. Hoewel blijkbaar toeristenhanden, ijsberen en natuurkrachten geen graf hadden verschoond, waren er toch nog enkelen, waarin de beenderen door de halfvergane kleeding bijeen waren gehouden en de kleur van het hoofdhaar niet twijfelachtig was. Nog enkele, heele enkele; want de meeste kisten waren opengebroken en de beenderen verspreid. Grafteekens, bordjes met opschriften, door de ‘Willem Barents’ in 1878 nog hier gevonden, waren verdwenen. Het kerkhof ligt ongeveer 15 minuten gaans benoorden het eigenlijke Smeerenburg, de plaats waar de kamers der Noorsche compagnie hare hutten en traankokerijen hadden en waarvan de fondamenten, wat de laatste betreft, thans nog zijn te zien, omringd door tallooze brokken en scherven van Hollandsche baksteen. Enkele graven werden op grooten afstand van het kerkhof dicht bij de zuidkust gevonden. De afstand van die graven tot Smeerenburg was ongeveer even groot als die van Smeerenburg tot het kerkhof en is er dus alle reden om aan te nemen dat zij niet van de daar gevestigde Hollanders afkomstig zijn. Maar behalve de laatst bedoelde graven en die op het kerkhof, werden er een zestal aangetroffen tusschen de overblijfselen der traankokerijen, en wel naast de vestiging der kamer van Amsterdam. In de hut van deze kamer vonden de overwinteraars van 1634-'35 hun dood. Door de in Mei terugkeerende landslieden werden zij voorloopig in de sneeuw begraven, in afwachting van de ontdooiing van den bodem. Het is niet onmogelijk dat voor hen eene uitzondering werd gemaakt en zij niet naar het kerkhof werden overgebracht. Thans is echter alle onderscheid opgeheven. Bij een groot vierkant blok steen, van de afmetingen der Drentsche hunnebedden, gelegen op eene hoogte niet ver van het kerkhof, is één gezamenlijk graf gedolven, waarin de overblijfselen van kisten en dooden, waar ook gevonden, zijn vereenigd. Gedekt door een cairnGa naar voetnoot1) van groote steenen met cement samengevoegd, zal dit wel de laatste rustplaats zijn, die hun bereid is. De cairn draagt den herinneringssteen, door de ‘Willem Barents’ in 1878 geplaatst bij een steenhoop, die, als de zee doorgaat met de kust af te knabbelen, weldra ondermijnd zoude zijn. Tegen de voorzijde van den cairn staat een steen, door commandant en officieren van Hr. Ms. ‘Friesland’ gezet, met de woorden: Hr. Ms. ‘Friesland’ herstelde deze graven in 1906 op last van de Koningin der Nederlanden. Den 23en Juli, in den namiddag, had op het oude | |
[pagina 204]
| |
kerkhof een eigenaardige plechtigheid plaats. Rondom de steenhoop stond de bemanning van de ‘Friesland’ geschaard. Uit haar midden trad de commandant naar voren en met een kort en krachtig woord herinnerde hij zijne manschappen aan de stoere Hollanders, wier gebeente door hen met deze steenmassa was overdekt, hen dankende voor de wijze waarop zij haren arbeid had verricht. |
|