Neerlandia. Jaargang 10
(1906)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdAllerlei.De graven op Spitsbergen.Het A.N.V. heeft wil van zijn bemoeiingen tot herstel der graven van Nederlanders op Spitsbergen. De bladen toch meldden: ‘Hr. Ms. pantserdekschip “Friesland” zal 12 Juli van Nieuwediep vertrekken, naar Spitsbergen, om de graven der aldaar begraven Nederlanders in orde te brengen’. Naar aanleiding van dit feit enkele geschiedkundige herinneringen: Spitsbergen was in de 17e eeuw eene Hollandsche bezitting; 't was als de Staten van Holland in 1635 aan den Koning van Denemarken schreven: ‘in den jare 1594 bij de ingezetenen deeser landen, onder onse baniere, ontdekt en geöccupeerd, en tot nog toe gepossedeerd’. Op de westkust, ‘daar het alom van visch grimmelde’, hadden de Hollanders Smeerenburg gesticht, om er het spek tot traan te koken, die dan ‘gevaat’ aan boord der schepen gebracht werd. De walvisschen, die daar gevangen werden, waren zoo groot, dat van een visch wel honherd vaten traan kwam. De hoofdgebouwen dezer stad waren dus de traankokerijen, pakhuizen en kuiperijen, maar er was ook een groot aantal woonhuizen, want zoolang de schepen er vertoefden, woonden de kommandeurs aan wal, en 't getal van arbeiders en matrozen, die hier bijeen waren, beliep ‘verscheidene duizend’. Dat was daar een leventje in de zomermaanden! In de laatste dagen van Mei kwamen de schepen aan, en dan gingen poolvos en ijsbeer op den loop, en verscholen zich tusschen de bergen. Allerlei volk kwam mee om een goed duitje te verdienen’; negocianten en vettewariers sloegen er hun kramen en komenijen op; ja, de bakker blies er, zoowel als in Holland, op den hoorn, als de warme bollen uit den oven kwamen. Den gantschen zomer was het te Smeerenburg zoo levendig als op een Hollandsche kermis, maar in Augustus ging alles weer naar huis en een doodsche stilte verving er het vroeger gewoel. Van September tot Mei logeerden weer de beeren en vossen in de leege huizen der Hollanders’. Tot zoover de beschrijving, die men kan vinden in De Oude Tijd, jaargang 1874, blz. 284.
Juli 1878 lag aan het verlaten strand een Nederlandsch schip, de ‘Willem Barents’ en schreef de jonge zee-officier Koolemans Beynen naar 't VaderlandGa naar voetnoot1): ‘Zoodra het schip veilig en wel ten anker lag, gingen de officieren en manschappen naar den wal om het oude Smeerenburg te bezoeken. Wat waren er van die eenmaal zoo druk bezochte levendige plaats, weinig sporen meer overgebleven! Wat was die vlakte doodsch en verlaten, waar eens jaren lang zulk een vroolijk gewoel had geheerscht! De voormalige plaatsen der 7 Kamers (die van Amsterdam, Rotterdam, Middelburg, Vlissingen, Enkhuizen, Delft en Hoorn) waren evenwel nog goed te herkennen aan de overblijfselen der cirkelvormige muurtjes, waar de traanketels blijkbaar op gerust hadden. De meeste kisten waren opengebroken, de grafkruisen omgewaaid en doodshoofden en beenderen lagen alom verspreid. De kisten werden met de halfvergane deksels weder dichtgetimmerd, de kruisen opnieuw opgericht en den volgenden dag, op het hoogste punt van den grafheuvel, te midden der graven, een groote steenhoop gebouwd, waartegen met eenige helling de uit het vaderland meegebrachte steen werd geplaatst. Laat in den avond even voor middernacht, werd door de geheele bemanning een laatst bezoek aan deze plaats gebracht, bij welke gelegenheid de kommandant in korte woorden het navolgende zeide:
Mannen! door het oprichten van dezen steen vervullen wij een wensch van de Nederlandsche natie, die hier op deze begraafplaats van reeds lang gestorven Vaderlandsche zeelui, een kennelijk huldeblijk wil plaatsen, ter herinnering aan de koene daden en den kloeken ondernemingsgeest onzer onverschrokken zeevaarders. Eeuwen heeft hun asch hier gerust en als wij rond ons kijken, blijkt dat van vele dier graven nog slechts weinig is overgebleven, maar wat niet vergaan is en wat niet zal vergaan zoolang Holland's vlag nog fier op alle zeeën waait, dat is de achting en eerbied, | |
[pagina 184]
| |
waarmede hun nakomelingen de herinnering in eere houden aan die mannen, die eeuwen geleden zooveel gedaan hebben voor de eer en welvaart van 't geliefde Vaderland’.
‘Het was een vreemd schouwspel, die 14 gezonde, levenslustige zeelieden op die doodsche grafheuvel van lang gestorven, vaderlandsche zeelieden daar op dat verre, vreemde strand, druk aan het werk te zien om een taak der liefde te vervullen, en ik kan verzekeren, dat - zoo er ook al in Nederland personen bestaan, die er mee spotten - er geen onder die 14 mannen was, die niet ernstig onder den indruk was van het werk dat verricht werd. |
|