Neerlandia. Jaargang 10
(1906)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdIngezonden.Vreemde woorden.Geachte Heer Redakteur.
Het is al weer een poos geleden, dat ik u beloofde nog eens voor Neerlandia wat te zullen opschrijven uit mijn ervaringen in zake: misbruik van vreemde woorden in winkelopschriften enz. Als ik nu mijn belofte nakom, verzoek ik u vriendelik wel in het oog te willen houden, dat mijn schrijven geen soort verslag is van de Haagse Kommissie ingesteld om tegen genoemd misbruik te velde te trekken. Slechts een paar staaltjes uit mijn eigen ondervinding wil ik aanhalen en voor 't geen ik daarbij voeg, blijf ik zelf alleen verantwoordelik. Naar mijn ervaring dan winnen wij veld; maar zouden wij veel beter opschieten als we meer steun vonden bij het publiek. Menigeen juicht nu ons streven toe... o, zeker; maar men werkt veel te weinig mee om het gewenste doel te helpen bereiken. En dit is jammer, wijl het blijkt, dat iedere welgezinde bij zijn eigen leveranciers meer kans van slagen heeft dan de Kommissie-leden, al hebben deze allengs ook veel meer argumenten tot hun beschikking gekregen. Evenwel, we gaan vooruit... zij 't dan ook langzaam. Voor een oppervlakkige toeschouwer moge het aantal Franse opschriften op Haagse winkels nog weinig verminderd zijn, wie nauwkeuriger toeziet weet, dat al menige grote zaak gebroken heeft met de karakterloze dwaasheid van in eigen land zich te bedienen van een vreemde taal. Verrassend en soms vermakelik, maar meestal betreurenswaardig blijven de redeneringen, waarmee dit gebruik van een vreemde taal moet worden goedgepraat. Op de voorgrond staat natuurlik de bewering, dat men het doet ter wille van de vreemdelingen. Alsof er één zaak is in den Haag, die bestaat van het handjevol vreemdelingen, dat hier vertoeft. En dit argument hoort men dan gebruiken door kappers, kleermakers en suikerbakkers, die bang schijnen te zijn, dat een vreemdeling aan hun uitstallingen niet kan zien met welke soort van zaak hij te doen heeft. Arme blinde vreemdelingen! Anderen gaan schijnbaar vernuftiger te werk. Een ‘confiseur’ bijvoorbeeld zei: ‘mij is het onmogelik, omdat de stichter van onze zaak een Zwitser was’. Dus: omdat die stichter - blijkens zijn naam - een Duits-sprekende Zwitser was, wordt de zaak voorzien van Franse opschriften. ‘Ja, maar’ zegt de man ‘dat is niet mijn enige reden. Ik beweer ook nog, dat u onze opschriften onmogelik in het Nederlands vertalen kan’. Eigenaardige drogreden! Men wil des noods wel een opschrift in de eigen taal, als dat opschrrift dan maar vertaald wordt uit een vreemde taal. Wie zo iets aanvoert, bewijst in 't geheel niet te weten, dat elke taal een eigen karakter heeft en tal van uitdrukkingen bezit, die niet te vertalen zijn en in andere talen alleen door omschrijvingen bij benadering kunnen worden weergegeven. Het is dan ook volkomen dwaas te eisen, dat wij eerst voor ‘glacier’ maar eens een Nederlands woord moeten vinden. Een Duitser heeft geen eenvoudig woord voor ons ‘poelier’, neemt hij daarom poelier van ons over? Als een Nederlandse pastei- en suikerbakker zijn pui versiert met het woord: ‘ijs’ zal ongetwijfeld geen enkele snoeplustige in de waan verkeren, dat de man haring, boeken of schoenen verkoopt. Een andere vertaalzuchtige bracht op zijn winkel het woord ‘kinderconfectie’ aan. Gelukkig - voor hem - neemt zijn uitstalling alle vrees weg, dat een ongehuwde, die het magazijn binnentreedt, het als vader of moeder weer moet verlaten. Een ‘antiquaire’ had er nog iets anders op gevonden. Die zei: ‘in ‘oudheden’ kan ik niet gebruiken, want dit woord dient voor voorwerpen uit de Gotiese tijd en van nog vroeger; ‘antikiteiten gaat ook niet, want ‘antiquitäten-händler’ beteekent in Duitsland handelaar in oude boeken. De dwaasheid van dit praatje behoeft geen toelichting. Merkwaardig was de redenering van een juffrouw uit een winkel van dames-ondergoed. ‘Ik ben 't geheel met de heren eens’ zei ze, ‘maar ik moet rekening houden met de gekheidGa naar voetnoot1) van de Haagse dames. Ik heb eens een rok: “korte wandelrok” genoemd. Niemand wilde 't artikel hebben; maar toen ik 't “robe trotteur” had gedoopt, ging het weg als koek. Ach, als de dames eens wisten hoe mijn juffrouwen ze uitlachen achter haar rug’. Voor zover de dames van dit vleiend getuigenis nog onkundig zijn, verzoek ik ze beleefd de inhoud er van in overweging te willen nemen. | |
[pagina 160]
| |
Een ‘coiffeur-parfumeur’ zeide ongeveer hetzelfde. ‘Meneer... het gaat niet Het publiek verlangt nu eenmaal vreemde waar. Ik heb in Parijs gewoond en in de vreemde voelt een mens gewoonlik meer voor zijn land dan in het land zelf Welnu, toen ik in Nederland een zaak opzette, besloot ik alleen Nederlandse waar te verkopen en Nederlandse woorden te gebruiken. Ik verkocht reukwerk van een Amsterdamse fabriek, die zo uitstekend was, dat ik naderhand - toen 't eenmaal te laat was - nog een massa aanvragen kreeg naar dat goedje. Ondertussen was de Amsterdamse fabriek te gronde gegaan door de onverschilligheid van ons publiek voor echt Nederlandse waar. Men wordt hier stelselmatig tegengewerkt door.... de dames. Ergo verkoop ik tegenwoordig ook nog wel Nederlandse waar; maar onder een vreemde naam’. De uitgelachen Nederlandse dames worden dus bovendien voor de gek gehouden. Om nu niet al te lang stil te staan bij de redeneringen, die men al zo hoort - ter loops vermeld ik nog, dat een kleermaker bereid was zijn winkelopschrift te vernederlandsen als... er op het Konsert Dilligentia geen vreemde liederen meer werden gezongen - wil ik ten slotte even vertellen hoe een ‘coiffeur’, die zijn zaak met een Babyloniese spraakverwarring heeft versierd, zich tegen mij uitliet, toen ik hem de brief van het ‘Nederlandsch Verbond’ aanbood: ‘Neem u dat pampieretje maar weer mee. De vreemde woordjes blijven er op, hoor! Ik eet, u eet; bemoei u met uw eigen bemoeisels!’ Het merkwaardigst van alles is wel, dat al die vreemde woorden op winkels volstrekt niet waarborgen, dat men in die winkels met een vreemde taal terecht kan. Integendeel zou 't niet zo verkeerd zijn onder die opschriften voor de vreemdelingen hier en daar de waarschuwing te plaatsen: hier spreekt men geen Frans of Engels. Och - zal men mij tegenwerpen - de vreemdelingen merken dat wel van zelf en bij tijds. Als een Fransman op een vruchtenwinkel leest: ‘Spécialité des fruits et des primeurs’Ga naar voetnoot1), of op het gesloten huis van een kleermaker: ‘Spécialité des étoffes français et anglais’Ga naar voetnoot1) en als een Engelsman op een villa ziet: ‘Sea marge’ dan weten zij wel hoe laat het daar binnen is. En zij zullen er zich ook geen zand door in de ogen laten strooien, dat in een Haagse zaak al de juffrouwen er op gedrild zijn wanneer een koper betalen wil uit te galmen: ‘Caisse’. Nog een paar dwaasheden om duidelik te maken hoe jammerlik een taal - en daarmee een volkskarakter - ontaarden moet door de zucht tot naäperij en napraterij, die een groot deel van ons volk nog altijd bezielt. Op de jaarvergadering van een Haags genootschap zei eens de bode: ‘Ik blijf in de....’. Alle aanwezigen waren 't er over eens: de man heeft te kennen willen geven, dat hij in de buurt blijft; maar welk woord had hij daarvoor gebruikt? Na lang vorsen bleek het, dat hij gezegd had: ‘Ik blijf in de environzje’. Te Amsterdam las ik op een bierhuis: ‘Een tumbler Gerstenbräu’. Dus drie talen in drie woorden! En dat welgezinde mensen met dit gebruiken van vreemde woorden dikwels gevaar loopen hun doel volkomen te missen werd me bewezen door een stalknechtje, dat in den Haag, de gekleurde platen bewonderend, waarmee men trachtte het verkeerde van de opzetteugel aan te tonen, uitriep: ‘Wat een prachtige paarden! Het linkse heet diskomfort, het middelste komfort en het rechtse torture’Ga naar voetnoot2). Hoe min andere volken gaan denken over onze treurige taalverloochening, zodra zij die hebben leren peilen, blijkt uit het streven van vreemdelingen, die ons niet goed kennen om voor hun aankondigingen in Nederlandse bladen Nederlandse, altans Nederlands-klinkende woorden te gebruiken: bijv. kuurhuis in de advertensies van Duitse en Zwitserse badplaatsen en aan de andere kant uit de onbeschaamdheid waarmee vreemde handelaren en zelfs Nederlandse konsuls hun eigen taal ons opdringen, wanneer zij tot het inzicht komen, dat het ons zelf aan achting voor die taal ontbreekt. Toen ik te Interlaken eens een Nederlands resept had laten klaar maken, ontving ik een flesje, waarop een oranje strook papier was geplakt, die de gedrukte Nederlandse waarschuwing droeg: voor uitwendig gebruik. Die Zwitserse apoteker verkeerde dus nog in de waan, dat Nederlanders het als een beleefdheid beschouwen, bediend en uitgenodigd te worden in hun eigen taal. Trouwens, dat menige genaturaliseerde vreemdeling meer voor onze zaak blijkt te gevoelen dan de Nederlanders in 't algemeen moest ook al een reden voor ons zijn, ons in deze wat meer voor onze karakterloosheid te schamen dan nog steeds het geval is, want ondanks al onze naäapzucht blijven we toch - en juist door die naäapzucht - in één gewichtig punt ons van de nageäapten onderscheiden en dat is in gehechtheid aan eigen taal en al wat verder behoort tot het eigen karakter.
Marcellus Emants.
Aan alle meisjes van de 3de klasse der Latijnsche school te Haarlem.
Lieve Meisjes!
Wel brutaal, hè, voor zoo weinig kennis? Vergeeft 't me maar; ik ben nog al vrij uitgevallen, en dat is toch geen doodzonde? Ik wilde een uitnoodiging richten tot mijn Haarlemsche blondjes en zwartjes, die ik nog niet de eer heb gehad te leeren kennen! Laat ik maar dadelijk de stoute | |
[pagina 161]
| |
schoenen aantrekken. Hebben de jonge dames zin om met mij taartjes te gaan eten of zàààlig vruchtenijs te zuigen en dan echt-knus thee te drinken in die bewuste gezellige achterkamertjes? Ik ben nog jong en vrijgezel, en heb 't Gymnasium nog zoolang niet achter den rug, zoodat we toch één zijn in 't geliefd Latijn! Ik studeer in Amsterdam en elken dag dien ge wenscht ben ik ter beschikking en kom zoo vroeg mogelijk naar Haarlem. In den Hout kunnen we eerst nog zoo in-leuk wandelen, nietwaar? En dan mogen jùllie zeggen, wáár 't zijn zal, - de fuif bedoel ik....! - Maar - zegt eens, meisjes! wat moet er nu gebeuren als de beste Haarlemsche banketbakker, waar je van die verrukkelijke voor-nederlandsche tompouches en van die zálige ongeoorloofde froufrou's (‘ritseltjes?’ of ‘ritselaartjes?’) krijgt, en waar je zoo dolletjes zit, als die nu nog patissier is gebleven? Het zou dan wel een spook van een man zijn en geen waar Nederlander. Maar 't is toch denkbaar! Zullen we dan zooveel heerlijks aan onze overtuiging opofferen? En als geen enkele ‘gezellige’ patisier & glacier tot banketbakker en ijsman ontpopt wil worden - wat dan? Zullen we dan heelemaal geen taartjes kunnen gaan eten en geen ijs? - En als er nergens in Haarlem ‘gezellige theekamers’ zijn, waar meisjes komen kunnen, en ze alle ‘tearoom’ & ‘salon’ enz. heeten, zullen we dan geen thee meer drinken? En nòg erger: zult gij, lieve vriendinnen in 't A.N.V., nooit meer van die eenig-zalige geneugten genieten?! - Neen, maar dat zou tè vreeslijk zijn!! - Waar blijft dan de poezie des levens voor meisjes van de Latijnsche school? - Ik zou wel voorstellen de fuif hier te houden, in Amsterdam, maar de toestand is hier niets beter; Patisserie zus en Lunchroom zoo, waar je kijkt! - Hoe meer ik er over denk, hoe erger 't wordt? Wanneer ge meer zulke dagorders rondstuurt, dan zal spoedig de tijd komen, dat alle meisjes van de Latijnsch school thuis moeten blijven omdat ze geen mooie hoedjes en manteltjes en schoenen enz. meer kunnen koopen! Dan zal die arme Latijnsche school daar op 't Prinsenhof eenzaam staan, verlaten door wat kleur en vroolijkheid bracht binnen haar muren! En Dr. Schepers zal zich de haren uitrukken van spijt over wat hij heeft aangericht!!.... Lieve, lieve meisjes! ik smeek jullie laat 't niet zoover komen, trekt dat rondschrijven in!.... En laat me jullie op taartjes tracteeren, b.v. op baisers, daar houd ik zooveel van! al is 't bij een patissier! Zullen we zeggen: den eersten dag van de groote vacantie?? - Valete en gezegenden overgang. Uw J.H. Polenaar.
Japan, Yokohama, 28/3 06.
Geachte Heer Redacteur!
Gij kent zeker wel het populaire Duitsche weekblad ‘Das Echo,’Ga naar voetnoot* dat sedert 25 jaren de belangen der Duitschers in het Buitenland tracht te bevorderen. Een paar maanden geleden kwam mij ook het nieuwe Duitsche maandschrift in handen, genaamd ‘Brücke zur Heimat,’ dat het Duitschdom in het Buitenland nog meer zal sterken. Ik heb altijd met verbazing gedacht, zooiets doen (hebben) de Hollanders toch niet (gedaan), niet wetend dat uw geachte ‘Neerlandia’ reeds bestond. Deze twee genoemde Duitsche organen worden hier door de meeste Duitschers ondersteund en door allen gaarne gelezen, de Hollanders niet uitgenomen. Een paar jaar geleden vestigden zich hier een aantal nieuw gekomen Nederlanders, en die waren zeer verbaasd dat hier in Yokohama, de Nederlanders zich niet meer verbinden, zoowel sociaal als geestelijk. Zij kenden de plaatselijke omstandigheden niet zoo goed als de oude landgenooten die hier meer dan 30 en 40 jaar wonen, maar zij waren vol geestdrift om de belangen van het Hollanderdom in Japan, weer als vroeger te bevorderen. Zij gingen rond om te probeeren, een Hollandsche club (societeit) of iets dergelijks tot stand te brengen en slaagden er in een Holl. Leeskring te stichten, die ‘Leeskring Hollandia’ genoemd werd, en het eerste jaar 17 aktieve leden telde, wat een groot succes genoemd mag worden, want in Yokohama, dat een 300.000 inwoners telt, zijn er maar een 40-tal Hollanders, kinderen mede gerekend. De meeste der laatsten zijn half Japansch en kennen niet eens de Hollandsche taal, een paar uitgezonderd die naar huis geweest zijn. Zoodoende werd ik ook lid van dien leeskring, die wekelijks trommels rondzond, rijkelijk genoeg gevuld met lectuur van allerlei aard, maand-, week- en andere uitgaven, daaronder een groot aantal kranten en nieuwsbladen. De inhoud was natuurlijk de groote afstand van thuis gerekend wat oud, zelfs 3 of 4 maanden, maar onder al die lectuur waarvoor men Yen 2 (f 2.50) maandelijks als kontributie moest betalen, miste ik den ‘band’ die het hart van den uitlandschen Hollander aan het Vaderland moet binden en hem moet doen beseffen dat hoewel vrijwillige banneling men toch in het Vaderland zijn belang en welzijn ter harte neemt. Voor het tweede jaar maakte de leeskring een verandering door de tijdschriften, vóór ze in den trommel werden rondgestuurd, één week en de kranten voor goed in een leeskamer te laten liggen, die zou openstaan voor alle Hollanders en belangstellenden die Yokohama kwamen bezoeken, want er komen nog al wat trekvogels voorbij, vooral de bemanning der nieuwe Java-China-Japan-Lijn-booten meegerekend, die maandelijksch varen tusschen hier en Makassar in Ned.-Indië. Er waren ook in die kamer ververschingen te koop en er werd thee gepresenteerd in den namiddag. Dit was natuurlijk zeer doelmatig voor de bezoekers maar minder voor de plaatselijke Hollanders. Het tweede jaar telde de leeskring maar 8 werkende leden. Nu een paar dagen geleden uw geacht orgaan van het A.N.V. mij ter hand gesteld werd, door een onbekende wel willende landgenoot, vond ik ook het lang gemiste verband tusschen de binnen- en buitenlandsche Ne- | |
[pagina 162]
| |
derlandsche geestverwanten. Ik vind in het lezen van uw blad meer bevrediging dan in 'n trommel van een leeskring die onwetend is van het bestaan van het Verbond en van ‘Neerlandia’. Moge het Verbond bloeien en welvaart genieten en Neerlandia in de handen komen van alle waarachtige Hollanders in het Buitenland, zooals nu de beide hoofdorganen en vele andere geschriften die het Deutschtum im Auslande bevorderen in handen der Duitschers. Zooals alle goed ingelichte Nederlanders wel weten zullen, is in Japan het gezag der Nederlanders treurig achteruitgegaan en met de komst der nieuwe stoomvaartlijn niet verbeterd. Yokohama had nog een paar jaar geleden, een heuselijke ‘volle’ Konsul, zijn plaats werd ingenomen door een Vicekonsul, en nu hebben wij een ‘Honorare’ Konsul gekregen, een Duitscher, die geen woord Hollandsch verstaat of spreken en schrijven kan en stukken moet teekenen die hij niet kan lezen. Dit heeft al een betreurenswaardige klacht doen ontstaan. en bevordert ons belang niet, brengt eerder tweedracht.
* * *
Ik merk op, dat dikwijls dezelfde woorden in éen artikel in uw blad op twee wijzen gespeld worden b.v. enthousiastiek en enthusiastiek, carakter en karakter, enz. de vreemde woorden, waarover een bondgenoot schreef, zijn niet vreemd, maar echt internationaal. Ieder Europeaan in den wijden zin, en zelfs Japanners en Chineezen verstaan woorden als: advertentie, bal (dansen), club (soos), felicitatie, globe, horizont, kolonie, lokomotief, lawntennis, marine, machine, motto, natie, orgaan, sekretaris, toast (toost), speech (rede), téater, telefoon, tram, enz. enz. Vele oudere Japanners, zooals Dokters en Marineofficieren, kunnen nog Hollandsch spreken, en de invloed van Holland heeft zich in de Japansche taal geworteld, die woorden heeft van Hollandsche afkomst, en die iedere Japanner verstaat, zooals: biriki (blik), koppoe (drinkglas), kraan, dontakoe (Zondag), handon, halve Zondag (Zaterdag), rampoe (lamp), godown (pakhuis), péki,Ga naar voetnoot*) (ga weg). Waarom zouden nu de Japanners die woorden uitroeien? Helaas, de roemvolle plaats, die Holland eertijds innam, is nu door de Duitschers ingenomen, maar een Hollander wordt nog door alle Japanners hoog geacht. In de stad Nagasaki noemt men iederen blanke gewoonweg ‘Oranda San,’ of ‘de Hollander.’ Er is ook in Japan een ‘Dutch reformed church,’ maar die heeft niets met het Hollandsch te maken, want het is een tak van de Amerikaansche kerk van dien naam; maar ik hou u al te lang bezig en hoop in 't vervolg meer van onze landgenooten en hun invloed in Japan te vertellen.
Met hoogachting, J. Doorn, Adres: P.O. Box, no. 285, Yokohama. Lid v.h. A.N V. en Vertegenwoordiger voor de Esperantisten-Vereeniging van Japan in Yokohama, van beroep Journalist. De heer L. Ezerman, Chineesche tolk, Japansch studeerend te Berlijn, licht de Red. op haar verzoek volgenderwijze in: ‘Koppoe en biriki zijn Hollandsch, kraan, dontakoe en handon “entweder unbekannt oder zweifelhaft”; godown en peki zijn uit 't Maleisch maar kunnen niet als zuiver Japansch beschouwd worden, daar ze alleen door koelies in Tokyo en dergelijke plaatsen gebruikt worden. Andere in het Japansch overgegane Hollandsche woorden zijn mij nog niet bekend. Uw vermoeden dat l in 't Japansch r wordt is juist, precies omgekeerd als in het Chineesch’ Red. |
|