de, Taalkenner, Schoonschrijver. Ja, wat was Bilderdijk niet al meer? Een tentoonstelling in de hoofdstad des rijks zal dit, naar ik vertrouw, schitterend aantoonen.
Bijna niemand is zoo echt-nationaal geweest als hij, tot overdrijvens toe. Hij zette altijd het Hollandsche, of liever het Nederlandsche vóórop. Hij bestreed de Duitschers. Hij verweet aan de Franschen hun wuftheid. Hij had niet op met de Engelschen. Kortom, hij wilde ons land groot, onze eigen grootheid. Niet met het woord alleen, ook metterdaad. Tot overdrijvens toe, niet zonder groote eenzijdigheid dikwijls, streed hij vóór de herleving, den opbouw der natie.
Dit kan niet genoeg worden herhaald, en herdacht. Vooral tegenwoordig, nu altijd nog de partijstrijd woedt, en nu wij meer dan ooit overstroomd worden van vreemden. Hebben wij dan thans niets meer, dat ons vereenigt?
Wij hebben, vooreerst, onze groote mannen, onze voorvaderen, altijd dankbaar te herdenken. De helden, die voor ons gestreden hebben, de groote schrijvers die wij hebben voortgebracht, de denkers en dichters en geleerden, de kunstenaars vooral, die 't geheele buitenland kent en waardeert, in één woord, het erfstuk van onze vaderen, en onze vroegere macht en grootheid. Dat nationaal pantheon is een band, die alle Nederlanders kan verbinden, kan vereenigen.
Maar wij hebben veel meer. Veel, dat verdeelt. Doch ook zeer veel, dat vereenigt.
Bij alle partijdigheid en partijstrijd moet elk toch dankbaar erkennen dat in Nederland een zekere rust en nijverheid heerscht, die het buitenland ons vaak kan benijden. Laat men toch vergelijkend oordeelen, laat men toch eens het oog slaan op de onvrijheid in Duitschland, op den staatkundigen bajert in Rusland, op de bandeloosheid en onzekerheid van Frankrijk, op den teruggang der meeste Romaansche volken, op zooveel meer, dat elk denker opmerkt. Vergeleken met dit alles is waarlijk de toestand in Nederland vaak benijdenswaardig. Niet alsof ik stilstand predik, rust roest, en niemand misschien is grooter voorstander van hervormingen op ieder gebied, dan ik. Doch men zij niet onbillijk, en verloochene uit blinde partijzucht of onkunde geen sprekende feiten. - De toestanden in Nederland, vergelijkenderwijs gesproken, zijn een zekere band die alle vooruitstrevende geesten zoowel als alle behoudzieke elementen, zij 't dan ook tijdelijk en voor één gemeenschappelijk doel, kan samenstrengelen en vereenigen.
Onze taal is het groote vereenigingsmiddel, dat eigenlijk in de eerste plaats moet worden genoemd. Een Bilderdijk-feest moge tevens worden een taalfeest. Met de taal van Vondel, van Bilderdijk, van Multatuli, van Potgieter, Huet en Perk en zooveel anderen, behoeven wij de mededinging van geen enkele taal te vreezen. Breidt Vlaamsch-sprekend België zich uit, en gaat Zuid-Afrika niet geheel verloren, dan heeft die taal ook elders nog een frissche toekomst.
Over ons ras, onzen stam, onze nationaliteit is reeds oneindig veel gezegd en geschreven. Ik wil dat hier ter plaatse noch herhalen, noch aanvullen. Genoeg, dat er zeer vele vereenigingspunten bestaan, mits men ze slechts zoeken wil. Hij die geen voorstander is van het stamhuis van Oranje zal toch, wanneer hij niet door felle partijzucht verblind is, volmondig moeten erkennen, dat dit stamhuis voor Nederland een geschiedkundige beteekenis heeft, dat het samengeweven is met onzen vrijheidsstrijd, met onze gouden eeuw, dat het mannen van beteekenis heeft voortgebracht. Men kan daarnaast, zonder één vonk van geestdrift te verliezen, zijne warme liefde behouden voor groote figuren als Oldenbarneveldt, als Jan de Witt, in partijstrijd ten onder gegaan. Maar men mag, men kan een historische lijn niet plotseling, niet ruw verbreken. Wanneer men ernstig zoekt naar hetgeen samenbindt en vereenigt, en terugdringt wat ons verdeelt en scheidt, wanneer men persoonlijke neigingen en voorliefde tijdelijk laat rusten, is dan niet een sterke nationaliteit denkbaar? Ik predik volstrekt niet wat men reeds onder Thorbecke een offerfeest noemde van overtuigingen. Persoonlijk heb ik in het staatkundige, in het godsdienstige, in het letterkundige, een diepgewortelde en allengs vastgegroeide meening en overtuiging. Maar moet ik die telkens vooropzetten? Behoor ik die met geweld telkens op te dringen, vooral dáár waar zij groote schade kan doen aan de eenheid der natie? Immers neen. Wij hebben in ons klein landje allerlei partijen, nog veel meer richtingen dan partijen, zóó sterk zelfs dat bijna ieder zijn eigen weg gaat. Dit heeft ons sedert eeuwen veel kwaad gedaan, sterk achteruitgezet. Voor een groote en grootsche, gemeenschappelijke daad is de Nederlander zelden te vinden. Welnu, werken wij in andere richting! Versterken wij de banden, die de Nederlanders, bij alle partijzucht, nog kunnen verbinden! Behoeden wij ons zelven zoowel voor
anarchie als voor vreemde overheersching! Al te laat zou het volk, in dat geval, inzien waartoe blinde partijstrijd leiden kan.
Tot deze en soortgelijke stemmingen kunnen zoowel de Rembrandt- als de Bilderdijk-feesten een gewenschten stoot geven, het zouden verbroederingsfeesten kunnen worden op groote schaal.
Dat is de diepere zin, dat is de innige beteekenis, die een nationale gedenkdag, een nationaal huldebetoon erlangen kan. Op de graven onzer voorouders, bij de gedenksteenen onzer voorzaten en voorgangers, past alleen verbroedering en gemeenschappelijk streven; wat Ugo Foscolo, de gloeiende Italiaansche patriot, zoo schoon uitdrukte in zijn bekend gedicht, dat heeft ook voor ons volle waarde. Wie Rembrandt navolgt, hem zal iets van het groote en schoone doortintelen dat dien onsterfelijken vaderlander, ook bij armoede en voorspoed, steeds opgewekt heeft tot hooger leven. Wie Bilderdijk leest, bestudeert en huldigt, hij voelt zich geroepen om in diens voetstappen te treden, om ook bij afwijkend gevoelen toch de kracht te erven van zijne taal, de geestdrift voort te zetten van zijne overtuiging, het echt nederlandsche te