ieder hun zoogenaamde grief: ‘dat er nooit iets gedaan is, om de slechte eigenschappen van die menschen uit te roeien’, op haar juiste waarde weten te schatten, doch tegelijk het der R.-K. Geestelijkheid als wijs beleid aanrekenen, dat zij de kostbare krachten van haar beperkt personeel niet heeft verspild, en als een hooge eer, dat zij haar smetteloozen naam niet te grabbel heeft willen gooien aan de hopelooze bewerking van een beruchte buurt van zedeloosheid. Het is beter die aan de zorg en het toezicht van de politie toe te vertrouwen. - Er worden door den heer R. een paar andere voorbeelden van onzedelijkheid genoemd, om aan te toonen, ‘op welk een laag standpunt van zedelijkheid deze menschen staan.’ Wanneer X. werkelijk ter goeder trouw is, dan mogen wij van hem eischen, dat hij de bewijzen van R. beter op den toetssteen gekeurd had. Dan zou hij niet zoo grifweg hebben toegegeven: ‘dat het grootste aantal geboorten buiten echt plaats vinden, - een wantoestand, welke C. gemeen heeft met al de andere eilanden dezer kolonie, met uitzondering misschien van Saba -, is te verontschuldigen, daar voor de meesten de kosten aan een bruiloft verbonden, te zwaar zijn.’ Dan zou hij voor de eer van het land zijner geboorte of inwoning zijn opgekomen. Dan had hij evengoed als ik in de Koloniale Verslagen bewijzen kunnen vinden, dat Curaçao die wantoestand volstrekt niet ‘met al de andere eilanden der kolonie gemeen heeft.’ Met positieve zekerheid zou het hem gebleken zijn, dat niet misschien, maar zonder eenigen twijfel op Saba het aantal onwettige geboorten betrekkelijk gering is, dat ook voor Bonaire en Aruba dit aantal veel geringer is, dan dat der wettige. Voor St. Martin staan beide getallen nagenoeg gelijk. Alleen St. Eustatius
geniet een zeer ongunstige reputatie, die het naar het algemeen gevoelen dankt aan de eer, dat het in vroeger jaren een Hollandsch garnizoen rijk was, waarvan men nu nog de naweeën gevoelt. - Deze drie bovenwindsche eilanden vallen echter geheel buiten beschouwing, zooals wij vooraf reeds hebben opgemerkt, omdat het aantal Katholieken daar slechts de minderheid vormt. - Heeft X. nooit vernomen, dat het zeer groot aantal onwettige geboorten op Curaçao voor verreweg het allergrootste gedeelte op rekening van het stadsgedeelte komt, dat de toestand des te gunstiger wordt, naarmate men zich in de buitendistricten verder van de stad verwijdert? Bewijst dit niet iets ten voordeele van de hoogere zedelijkheid en van minder bederf onder de zoo gesmade buitennegers? - X. noemt de armoede, waardoor ‘voor de meesten de kosten der bruiloft te zwaar zijn’, als een verontschuldiging voor die talrijke onwettige geboorten, doch andere meer directe oorzaken waren er op te sporen. Van de scherpe opmerkingsgave van X. zoude ik verwacht hebben, dat hij dit geheimenis in eenig verband gebracht had met de vele kleurschakeeringen tusschen het zwarte en blanke ras in de kolonie, die wel niet aan louter spelingen der natuur moeten geweten worden. Bestuursmaatregelen hebben jarenlang het zedelijkheidsgevoel van het volk verstompt, toen tijdens den slaventijd het den slaven verboden was een burgerlijk huwelijk te sluiten. Ook nu nog worden vele huwelijken niet gesloten of langen tijd vertraagd, doordat eerst aan vele lastige, haast onmogelijke formaliteiten van het Gouvernement moet voldaan worden.
Over het tweede voorbeeld, door R. t.a.p. genoemd, lust het mij niet in den breede uit te weiden. Op C. zelf moet men zeker met de grootste verwondering en weerzin van die bewering hebben kennis genomen. Het is een bewering zonder schijn zelfs van bewijs, een bewering, in zichzelve onbewijsbaar en ontsnappend aan alle contrôle.
Van meer bewijskracht getuigt blijkbaar het derde voorbeeld, dat volgenderwijze wordt ingekleed: ‘de algemeene verslaafdheid aan den beruchten tamboerdans, eene uiting van dierlijke zinnelijkheid, (toont) wel op welk een laag standpunt van zedelijkheid deze menschen staan.’ Ten slotte wordt ‘dit standpunt’ op rekening gesteld der R.-K. Geestelijkheid.
Van algemeenheid van dezen dans kan geen sprake zijn, daar op gewone tijden deze nagenoeg alleen in de beruchte buurt van de Poenda voorkomt. In de dagen van Kerstmis tot Nieuwjaar echter komt ook bij anderen de oude onbeschaafde natuur weer boven. Dan hoort men ook op andere plaatsen het zware eentonige gebons. Beslist houd ik echter vol, dat men in die dagen niet van algemeene verslaafdheid kon spreken. Bewijs is, dat personen, die zich, zij het ook bij uitzondering, aan den tamboerdans overgeven, personen van de laagste volksklasse zijn of minder gunstig staan aangeschreven. Bewijs is, dat men zich voor den tamboerdans schaamt en krotten en afgelegen steegjes opzoekt, steeds meer en meer in gesloten vertrekken daarvoor wegschuilt. Bewijs, dat meer beschaafde gevoelens ingang vinden, is dit, dat de tamboerdans steeds zeldzamer wordt en tegenwoordig evengoed uitzondering kan genoemd worden, als deze in den den slaventijd algemeen was. En niet van het misbruik of het voortbestaan van den tamboerdans draagt de R.-K. Geestelijkheid de schuld. Jaar in jaar uit wordt het volk door de R.-K. priesters in die gevaarlijke dagen van Kerstmis tot Nieuwjaar met nadruk onder 't oog gebracht, zich van alle losbandigheid met name van den tamboerdans, te onthouden. Doch is het wonder, dat die strenge vermaningen der geestelijkheid niet altijd goede vruchten droegen, wanneer b.v. vóór en na de afschaffing der slavernij op sommige plantages den negers vrij spel gelaten werd, en de eigenaar, soms zelfs omringd van zijne familie, dien beruchten negerdans met zijne tegenwoordigheid kwam opluisteren? Wanneer door beschaafde personen nieuwsgierigheid en belangstelling voor zulk ‘een uiting van dierlijke zinnelijkheid’ wordt aan den dag gelegd, behoeft men niet te verwachten, dat schaamtegevoel minder beschaafden van zulk een uiting zal terughouden. Daarom noem ik het
een verderfelijk voorbeeld, dat eenige jaren geleden een burgerlijke en een militaire ambtenaar gaven, die in een der achterbuurten van Curaçao bij een