Allerlei en Mededeelingen.
Taalzuiverheid en Volkskarakter.
De heer F. Lapidoth schreef in het Zondagsblad van het Nieuws van den Dag van 18 Maart een zeer lezenswaardige kroniek over de Ned. spreek- en schrijftaal. 't Volgende is er aan ontleend.
Kleine landen kunnen geen groote legers meer hebben, geen hoog woord meer spreken in aangelegenheden van internationalen aard en zij moeten hun waarachtige grootheid vinden in de waardigheid, waarmede zij, naar binnen en naar buiten, van hun zelfbewustzijn getuigen. Hoe zuiverder wij echte Nederlanders blijven en toonen dit in elk opzicht te willen zijn, hoe minder gevaar onze grenzen zullen loopen en hoe zekerder onze onafhankelijkheid door machtiger volken dan wij zal worden geëerbiedigd.
Onze neringdoenden en nijveren bedienen zich noodeloos van vreemde talen, onze wereldsche landgenooten doen desgelijks, vèlen hunner stellen er een eer in zich aan te stellen alsof zij geen Nederlandsch verstonden. Ja, in Nederlandsche schouwburgen, bij Nederlandsche voorstellingen, heb ik Engelsch en Fransch hooren spreken door Nederlandsche toeschouwers.
Och, als de Nederlandsche schrijvers maar het goede voorbeeld zouden willen geven! Nog immer denken zij, dat Oeuvre wat anders is dan Werk, dat peinture wat anders beteekent dan schilderwijze, dat grandioos grootscher is dan grootsch en superieur voortreffelijker dan voortreffelijk, terwijl sereen, lumineus, etc., etc., etc. verhevener, - chemise, robe, pantalon en dergelijke fatsoenlijker moeten klinken dan de Nederlandsche woorden. O, hoe onzinnig dat is, begrijpen dadelijk zij, die lang genoeg buitenslands hebben gewoond om met den klank der vreemde woorden even vertrouwd te zijn als met dien der Nederlandsche.
Ik geloof niet onrechtvaardig te zijn door te zeggen, dat vele verslagen en artikelen in de dagbladen wemelen van taal- en stijlfouten, waaronder Germanismen, Gallicismen, verkeerd gebruikte of verkeerd geschreven vreemde woorden.
Die dagbladstijl van mindere hoedanigheid is één uiterste.
't Andere vindt men in ‘kunstproza’, in het werk van onze ‘woordkunstenaars.’
Nu is die ‘kunst’-schrijverij even noodlottig voor de taal als het bedenkelijke geknoei der gauwstellers voor courantenverslagen. Want, uit angst voor banaliteit, gaan die ‘woordkunstenaars’ het echte Nederlandsch geweld aandoen.
Dat allen, die begrijpen, dat een volk verplicht is de taal zuiver te houden en krachtig, omdat het volkskarakter zich daarin het meest volkomen uit, de pogingen steunen van hen, die met of naast de voormannen van het Algemeen Nederlandsch Verbond strijden tegen taalverarming. 't Is hoog tijd, dat de Nederlanders algemeen leeren inzien, dat slecht spreken geen verdienste mag heeten en slecht schrijven in het openbaar zondigen is tegen een der voornaamste, hoewel dan ongeschreven wetten, waardoor ons volksleven moet worden beschermd.