Neerlandia. Jaargang 10
(1906)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdNed-Antillen.Het Beschavingswerk op Curaçao.II.Het geschiedkundig overzicht van ons vorig artikel heeft, naar ik vertrouw, overtuigend bewezen, dat de Roomsch-Katholieke Geestelijkheid in den loop der tijden de eerste, en tot in den laatsten tijd de éenige was, die de beschaving en ontwikkeling van de inlandsche bevolking van Curaçao heeft ter harte genomen. Voor den protestantschen lezer ligt hier niet de minste beleediging of miskenning in, noch aanmatiging van mijn kant, wanneer men weet, dat de geheele gekleurde bevolking van de benedenwindsche eilanden Curaçao, Bonaire en Aruba bijna uitsluitend katholiek is. En over deze drie eilanden alléén spreek ik. Eveneens wanneer er sprake is van de inlandsche bevolking, bedoel ik alleen de zwarte of gekleurde bevolking. De Curaçaosche lezer weet zeer goed, wanneer ik in deze artikelen het woord ‘neger’ of ‘kleurling’ bezig, dat geen minachting of achterstelling of zucht om hem te beleedigen mijn pen bestuurd heeft, maar alleen de plicht, die op mij rust, om den werkkring der R.K. Geestelijkheid in onze Kolonie nader te omlijnen en af te bakenen. Als logische conclusie van ons eerste artikel zal iedere onpartijdige lezer al het verder geschrijf van X als onredelijk in de hoogste mate veroordeelen. Ligt het niet voor de hand, dat diezelfde Geestelijkheid, na jarenlang zonder steun gewerkt en geploeterd te hebben voor de beschaving dier bevolking, daarmede met nog meer ijver en nog grooter krachtsinspanning zal voortgaan? Hadde eenige waardeering hier dus niet beter gepast? Het zou van beter inzicht getuigen, eenvoudig te erkennen, dat de leiding en de opvoeding van die bevolking aan goede handen is toevertrouwd? Een nadere verklaring en juistere omschrijving van het woord beschaving is tevens zeer gewenscht. Te meer daar ook in Curaçao met dat woord veel geschetterd en geschermd wordt, zonder dat men zelfs een vaag begrip van de beteekenis van beschaving schijnt te hebben. 1o. Ik ben een besliste tegenstander van de theorie van Gobineau, - die onlangs weer in Max Engelmann (Das Germanenthum und sein Verfall) een verdediger gevonden heeft - dat het zwarte ras niet ‘kulturfähig’ is. Zijn ijveren voor meer beschaving van het C'sche volk doet veronderstellen, dat X. evenzeer die leer verwerpt. Edoch, waar X bij herhaling boudweg beweert, ‘dat de Curaçaosche buitenneger in beschaving niet veel verschilt van den oerneger’, het ‘niet veel verder gebracht heeft dan den Abessiniër of den Congoneger’, en ‘nog lager staat dan de Hottentot’, schijnt ons zijn geloofsovertuiging weer een geheel andere. Want als 't waar is, dat de C.'sche-neger na jarenlange bewerking nog geen hooger standpunt inneemt dan de oer-neger, dan is dit bewijs (?) zeker wel de beste reclame voor Gobineau's systeem, en zou het ons evenmin verwonderen, wanneer X eenmaal met pak en zak naar diens vaandel overliep. Zoolang echter geen deugdelijke bewijzen worden aangevoerd voor dezen beweerden stilstand of degeneratie der bevolking, zal de R.K. Geestelijkheid zich niet laten ontmoedigen, en ook zonder de hulp van X, zooals tot nu toe, haar beschavingswerk blijven voortzetten. 2o. Ik heb een hooge opvatting van het woord ‘beschaving’. Voor mij is beschaving nog iets anders, dan enkel een dun laagje vernis of verf, dat vlekken of bederf aan het oog moet onttrekken. In mijn oog maakt alléén de zwarte huidskleur den neger nog niet tot een onbeschaafde. Maar evenmin kan hij nog beschaafdheid rechtens voor zich opvorderen, | |
[pagina 88]
| |
wanneer hij slechts naar Europeeschen trant in een nieuw plunje naar de laatste Parijsche mode aller blikken tot zich trekt. Om dezelfde reden kan ik mij onmogelijk vereenigen met het averechtsch begrip van beschaving, dat ik eenige jaren geleden in een C.'sch weekblad (in het Hollandsch geschreven) zag verdedigen. Daar werd in allen ernst als een middel tot beschaving aangeprezen, ruimere levensbehoeften te scheppen voor het volk, het op te voeren tot een hoogeren levensstandaard. Blijkbaar wordt hier volksbeschaving verward met volkswelvaart. Doch ook deze is op dusdanige wijze onbereikbaar. In plaats van het volk te beschaven en te veredelen, zal men het zóó veeleer ontaarden. Eerst moeten de middelen van bestaan, de handel en nijverheid tot bloei gebracht, de loonen verbeterd worden. Daardoor komt er voorspoed en welvaart onder de bevolking. En dan zal het volk vanzelf de gepaste middelen bezitten, om zich de weelde van ruimere levensbehoeften té veroorloven. Keert men het echter om, leert men het volk eerst, zich boven zijn stand te verheffen, door zich nieuwe, grootere en ruimere behoeften te scheppen, dan zullen natuurlijk de middelen ontbreken, om die grootere uitgaven te dekken. Op die wijze maakt men den arbeidenden stand lichtzinnig en ontevreden, leert men hem verkwisting. Onze oud-Hollandsche spreuk heeft ook in onzen tijd nog recht van bestaan: Men moet de tering naar de nering zetten. Beschaving, dat is veredeling van geest en hart. Beschavingswerk, dat is de leiding, de opvoeding van geheel een volk, het opheffen uit de verwildering van den natuurstaat, het godsdienstig, zedelijk en wetenschappelijk vormen en opvoeden. Opvoeding, begonnen in den familiekring, voortgezet en verbeterd in de school, geleid en voltooid door den godsdienst zal zonder twijfel door gestadig onderricht, door goede voorbeelden, door oefening en gewoonte allengs ingang vinden en voortgang maken. Alle drie moeten steeds in vrede en harmonie met elkander samenwerken. Bij de beschaving van natuurvolken echter mist men den machtigen steun van opvoeding in het huisgezin. Immers ook dat gezin moet nog geheel gevormd en veredeld worden. De familiekring is dáár in den beginne veeleer een beletsel voor de beschaving. Dáár toch worden onderricht en voorbeelden, in school en kerk gezien en gehoord, tegengewerkt, te niet gedaan door gehechtheid aan overleveringen en ingeroeste gewoonten. Van de school uit vindt het wetenschappelijk onderricht zijn weg onder het volk. Ook opvoedende en veredelende kracht kan en moet er van de school uitgaan. Doch onder volwassenen zal dáár door middel van de school betrekkelijk weinig kunnen tot stand gebracht. Zoo blijft in den beginne tijdens het leven der eerste geslachten de godsdienst nagenoeg de eenige factor in de goede richting. Eerst dan wanneer de zaden van geloofs- en zedeleer alom uitgestrooid, ontkiemd, en wortel geschoten, opwassen en tot bloei gekomen zijn, kan men vruchten verwachten, die de eerstelingen zijn, die der beschaving ten goede komen. Zóó is de loop van het beschavingswerk. Daarom is de arbeid ter beschaving van een natuurvolk in den beginne zoo ontmoedigend, zoo vol teleurstellingen. Daarom is het in de hoogste mate onbillijk, vóórdat vele op elkander volgende geslachten door dat beschavingswerk zijn beïnvloed geworden, hooge en strenge eischen te stellen aan de beschaving van een volk. Hoe staat het nu met de tegenwoordige beschaving op Curaçao? Is deze werkelijk zoo bedroevend, als X wil doen gelooven? Zou het werkelijk waar zijn, ‘dat de C'sche buitenneger in beschaving weinig verschilt van den oerneger?’ Wordt het standpunt zijner beschaving naar waarheid geteekend, door hem af te malen: ‘eene totale onwetendheid maakt den neger ongeschikt, om in iets anders genot te zoeken den in de bevrediging der laagste hartstochten?’ Staat hij nog op zulk laag peil, dat van hem gezegd kan worden: ‘Al dat onderwijs heeft den neger van Curaçao dus wat energie en landbouw betreft, niet veel verder gebracht, dan den Abessiniër- of Congoneger en wat taal aangaat nog lager dan den Hottentot?’ - De meeste lezers zullen nu wel onder den indruk verkeeren, dat C. een kolonie van wilden en menscheneters is. Het moederland kan evenwel gerust zijn. Tijdens mijn tienjarig verblijf in de kolonie heb ik op Curaçao, zoowel in de stad als in de buitendistricten en evenzeer op de eilanden gewoond. Maar nooit is mij een toestand als de bovenbeschrevene onder de oogen gekomen. Lang heb ik geleefd te midden der buitennegers, met hen verkeerd, hen bezocht in hunne hutten bij feesten, bij ziekte- en sterfgevallen. Zonder eenig geleide en altijd ongewapend ben ik ook des nachts bij het bezoeken van ernstige zieken op weg geweest, nimmer evenwel heeft een neger of wie ook mij kwalijk bejegend. Zou X. den moed hebben in de binnenlanden van Afrika onder oernegers, of in den Congo of onder de Hottentotten een dergelijke proef te wagen? Ik vermoed, dat de Caraïben-Indianen of de Arowakken uit de bosschen van Suriname of de Indianen van de oeverkust Goagira (Venezuela) als type van den oerneger X. voor oogen hebben gezweefd. Met dezen echter heeft de neger van Curaçao weinig meer dan zijn zwarte kleur gemeen. Neen, overdrijving schaadt, vermindert het onderscheidingsvermogen en verblindt de waarheidsliefde. Men zal mij tegenwerpen: zedelijkheid is toch een kenmerk der ware beschaving. Doch de onzedelijke toestanden en uitspattingen van het C'sche volk, waarop X. en Rijkens ons een kijkje geven, laten geen hoogen dunk achter van de beschaving op dat eiland. Nu X. en R. mij verplichten over de moraliteit der bevolking te spreken, wil ik tot goed begrip een kleine toelichting vooraf geven, op gevaar, dat zij mijn woorden als een soort bekentenis zullen misduidenGa naar voetnoot1).
Nijmegen, April '06. P.E. Euwens. |
|