Neerlandia. Jaargang 10
(1906)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 67]
| |
Storm.Neerlandia had na zijn Februari-nummer ‘Het verval van Curaçao’, wel regen en wind verwacht, maar op storm had het niet gerekend. En toch, die heeft gewoed, storm van verbazing over het feit van opneming van zulk een ongeteekend ingezonden stuk, storm van verontwaardiging vooral over den snooden ongenoemden schrijver. Een blad heeft gevraagd: als de Redactie van Neerlandia voelt dat zij verkeerd heeft gedaan door de plaatsing, dan zal zij dat toch wel willen erkennen? De Redactie van Neerlandia antwoordt daarop met een wedervraag: Waarom niet? Sedert wanneer is dat schande? Waar heeft zij ooit gebrek getoond aan ruiterlijkheid? Men zij volkomen zeker dus dat onrecht, hoe en waar ook, zoodra het wordt ingezien, zonder voorbehoud door haar zal worden beleden. Zij heeft het recht evenwel hetzelfde te eischen van elkeen die in dezen zijn woord medespreekt. En wanneer van geen van beide zijden is gezondigd met inzicht, dan heeft de Redactie ook het recht te eischen dat men haar daad waardeert, zooals zij zelf van anderen de eerlijke opmerkingen op juiste waarde schat. Hier is een geding waarin men kan en moet pleiten zonder hartstocht, zonder verdenking van goede bedoelingen, een geding dat later zal blijken een noodzakelijke factor te zijn geweest in de herlevingsgeschiedenis van Curaçao. Drie verklaringen mogen voorafgaan. De eerste is dat geen enkel lid der Redactie, dat is van het Hoofdbestuur van het A.N.V., schrijver is van het bewuste artikel of iets van zijn voorbereiding of bestaan heeft geweten, eer het ter plaatsing werd aangeboden. De tweede is dat de Redactie zich vóór de plaatsing, degelijk heeft overtuigd dat de schrijver uit volkomen zuivere beweegredenen tot schrijven is overgegaan; dat bij hem niet de minste bedoeling was wien of wat ook te krenken, doch enkel het belang der Kolonie zelf heeft gegolden. De derde is dat het artikel voorzoover niet namen zijn genoemd, is samengesteld uit gegevens door Curaçaoënaars zelf verstrekt. Het laatste, dat de gegevens van eilanders zelf afkomstig zijn, stond aanvankelijk in het handschrift. In de proef werd die verklaring door de Redactie geschrapt, omdat zij haar niet wenschelijk vond, in het verband niet en om het gevaar niet van verdenking. Nu de schrijver echter, en wellicht terecht, juist in hare verzwijging eene bron ziet van vermoedens, heeft de Redactie geen bezwaar in hare openbaarmaking. De vraag waarom de Redactie het artikel heeft opgenomen zonder onderteekening, kan niet beantwoord worden zonder het spoor van den schrijver te verraden. En dat zou pijnlijk zijn voor den lezer, daar die, als elk eerlijk man, een geheim weigert dat niet voor hem is bestemd, en pijnlijk voor de Redactie daar die uit dezelfde overweging elk geheim bewaart dat haar is toevertrouwd. Toch kan zij wel verzekeren dat zonder schijn zelfs van bijoogmerk, eerst na nauwgezette en herhaalde overweging tot de plaatsing is besloten, en dat de persoonlijke bezwaren van den schrijver tegen onderteekening volkomen zijn gebillijkt.
Het Algemeen Nederlandsch Verbond zet zich uit en daarmede zijne plichten. Strijdende voor de geestelijke en stoffelijke belangen van onzen stam, stuit het op bestaande toestanden van taaie kracht. Dat ondervindt het Verbond overal, in ons land, in Vlaanderen, in de Oost, op Curaçao, in Suriname, in Afrika, in Amerika, in elke plaats waar Nederlanders zich in eenig aantal hebben gevestigd. Van den strijd die daarvan het gevolg is, merkt in den regel de buitenwereld niet veel, maar de strijd is er niettemin, de strijd moet er zijn, want zonder dat geen vooruitgang. Dit van Curaçao barst op eenmaal los, voor ieder zichtbaar, maar de groote menigte van leden hebben het niet eens gemerkt. Nu eerst, nu er strijd is, nu zal men algemeen belang gaan stellen in het artikel van Februari, in dat van Maart van den Heer Euwens, in dit stuk zelf en in dat wat hier na komtGa naar voetnoot1), weer van den Heer Euwens. En het Curaçaonummer zal weer worden ter hand genomen en thans nauwkeurig worden herlezen; oude leden van het Verbond, voorzoover zij de vorige jaargangen bezitten, zullen | |
[pagina 68]
| |
de artikelen van den Heer Hamelberg uit 1900 weer nagaan, ter vergelijking. Er is een aanleiding tot belangstelling, want er is strijd. De vroegere stukken van Hamelberg over Curaçao en het Curaçao-nummer zijn vrij wel één. Telkens zijn daarbij mannen aan het woord, op het eiland zelf wonende; eerlijke, bekwame mannen, mannen van alle deugden die gij maar wilt. Maar mannen op het eiland zelf wonende. Nog eens: de stukken van Hamelberg waren uitstekend, het Curaçao-nummerGa naar voetnoot1) is en blijft een mooi en hoogst belangrijk werk; de moeite en zorg daaraan besteed, zijn een eer voor de samenstellers. Maar de vonken der waarheid tintelen niet dan na botsing, en botsing was er nooit geweest. De Redactie heeft die botsing niet gezocht. Op haar weg is een eerlijk man gekomen, die haar heeft toegeroepen: maar dat is niet in alles zóó als wordt voorgesteld; als men op Curaçao zelf beter aanpakte zou het er heel anders uitzien; ik weet dat, van Curaçaonaars zelf, en ik heb het eiland en zijne bewoners, ik heb Nederland te lief; om het te verzwijgen. Geef mij gelegenheid om te spreken! Toen heeft de Redactie gewikt en gewogen, zij mag dit gerust met nadruk zeggen, want ravenmoeder van het Verbond is zij nooit geweest. Aan kwetsing van de eilanders, aan beschimping van Kerk, noch iets van dien aard is gedacht, noch bij haar, noch het zij herhaald, bij den schrijver. Wel wisten schrijver en Redactie beiden dat het artikel verzet zou uitlokken. De Amigo di Curaçao echter heeft reeds de mogelijkheid van kritiek op het Curaçao-nummer verwacht, blijkens zijn lateren uitroep dat dit in Neerlandia geen tegenspraak had ondervonden. Die tegenspraak is er thans.
De Redactie is onzijdig en onpartijdig. Het laatste zou zij niet zijn, als zij verweer smoorde. Het tegendeel echter is waar. En uit de besprekingen mag zij, het is reeds gezegd, iets goeds verwachten, voor kolonie en voor moederland. Het stuk in het Maartnummer van den Heer Euwens bewijst dat. Scherper dan vroeger door iemand, is door hem het licht saamgevat op het werk der Katholieke Kerk voor het onderwijs op het eiland. Duidelijker dan ooit zien wij dat naast Haar arbeid in de stad, Zij daarbuiten de eenige ontwikkelende kracht is geweest; dat Zij gedaan heeft wat het Gouvernement niet kon; dat de hoogste waardeering Haar daarvoor niet mag worden onthouden; dat eindelijk het Papiementsch door Haar moest worden gebruikt. Daarmede is echter geenzins ontkend, dat bij gunstiger geldelijke omstandigheden, langzamerhand terrein kan worden veroverd voor het Nederlandsch, en dat het Alg. Ned. Verbond zijn uiterste krachten moet inspannen om in dien geest werkzaam te zijn.
Overwegingen buiten Curaçao om hebben de Redactie doen besluiten, niet dat de schrijver van ‘Het verval van Curaçao’ gelijk had, - dat blijke al of niet uit de wederzijdsche besprekingen - maar dat zijn opmerkingen in algemeenen zin begrijpelijk waren. Curaçao is een eiland en eilandbeschaving voert tot klein-wereldje apart; dat is een geschiedkundige en aardrijkskundige wet, waaraan geen ontkomen mogelijk is. Een klein eiland is als een groot dorp. Dat is geen smaling, dat is natuur, te aanvaarden zonder verwijt. Naast de ontwikkeling der beste maatschappelijke deugden, huiselijkheid, familiezin, onderling hulpbetoon, gastvrijheid, staat die van eigenaardigheden, die krachtsinspanning en doortastendheid in den weg staan. Komt de prikkel van buiten, van eene zijde die niet verdacht kan worden van baatzucht of betweterij, dan is de kern aanwezig om het kleine leven te doen opbloeien. Curaçao heeft zooveel moois en goeds; het doorleeft een tijd van crisis; het heeft de oogen van zeer vele werkelijk belangstellenden op zich gevestigd; een beroep op zijn oude geestkracht als van den ongenoemden schrijver kan zijn vrucht dragen. Heeft deze misgetast, wordt werkelijk op het eiland zelf alles gedaan wat mogelijk is tot versterking en uitbreiding der stoffelijke en geestelijke welvaart, wat is er dan verloren? Het zal immers blijken! Alles zal immers blijken, wat in de kritiek onhoudbaar wordt bevonden. Zoo verontruste zich niemand over den storm die is opgestoken. Als hij heeft uitgewoed, zal men dankbaar zijn voor den zuiveren dampkring. |
|