jeugd. Ondanks het herhaald en dringend aanbod van de zijde des bisschops kwam geen slaaf nog die scholen bezoeken. Van de meer dan 700 gouvernementsscholen op Bonaire kon men niet besluiten een enkelen, zelfs niet des avonds na afloop van het werk, ook niet des Zondags aan het onderricht te laten deelnemen.
Toch was dit deel der bevolking niet geheel zonder eenige leiding gebleven. Het had zich gevoelig betoond voor de zachte en teedere leiding van den godsdienst, de eenige, die als een liefhebbende moeder die misdeelden liefhad en hun zedelijke opvoeding ter harte nam.
Den 12den Januari 1860 legde Mgr. Nieuwindt het moede hoofd voor altijd ter ruste. Bijna 40 jaren lang had hij gearbeid voor het zielenheil en de beschaving van Curaçao's inlandsche bevolking. Drie jaar later, den 1sten Juli 1863 werd de slavernij afgeschaft, en daarmede het laatste struikelblok voor de beschaving weggenomen; dat, wat twee eeuwen lang de schande was geweest onzer kolonie, opgeheven.
Met angstige spanning zag men dien dag in onze kolonie tegemoet. Niet ten onrechte vreesde men, wanneer aan die duizenden van slaven op eens, bijna onvoorbereid, de volle vrijheid zou gegeven worden, wellicht in woeste, ongetemde kracht niet alleen de blijdschap, maar ook lang ingehouden wraakzucht tegen vroegere soms wreede meesters zou losbarsten. De toenmalige Gouverneur der kolonie J.D. Crol riep de hulp en de medewerking in van den Apost. Vicaris Mgr. Kistenmakers, opdat die dag der vrijheid ook een dag des vredes zou zijn, en de vroegere slaven zich ook hun vrijheid zouden waardig toonen. En het beroep des bisschops op zijn ‘veelgeliefde kinderen en vrienden’ bleek niet te vergeefs. De St. Annakerk van Curaçao ‘waar een pontificale H. Mis met een plechtig Te Deum werd opgedragen, aanschouwde dien dag een tooneel als nooit te voren. De aandoening en het enthousiasme der vrijgemaakten scheen aan waanzin te grenzen. Doch de dankbaarheid voor de weldaad der vrijheid behield de overhand. Geen kreet van wraak en oproer weerklonk. De orde was voorbeeldig. Was de invloed van den godsdienet hier niet overduidelijk?
X, de onbekende schrijver in het Febr.-nummer van Neerlandia, schijnt niet veel waarde aan den godsdienst te hechten. Eenige jaren vóór de emancipatie had Mgr. Nieuwindt aan de Nederlandsche regeering geschreven: ‘Ik geloof niet, dat ik mij te veel laat voorstaan, indien ik gerustelijk beweer, dat voor geen oproer, geen merkelijke schennis van eigendommen, nog veel minder van personen, alhier te vreezen is, indien ons, priesters, de noodige middelen gegeven worden, om op de harten der menschen in godsdienstigen zin te kunnen werken. Ja, ik durf gerustelijk beweren, dat onze invloed meer zal ten uitvoer brengen, om rust en kalmte in deze kolonie te handhaven, dan een talrijk, kostbaar en mijns bedunkens, ondoelmatig garnizoen in staat is, zulks te doen. Ik bedoel hier niet zoozeer het godsdienstig onderwijs, als wel het schoolonderwijs; onkunde of liever domheid is niet slechts het kenmerk van onbeschaafdheid, maar ook al te dikwijls de moeder van ondeugd en wanorde... enz.’ Zoo iets kan X zich niet voorstellen. Waarom zou men ook niet zonder den invloed van den godsdienst de gemoederen zelfs van kleurlingen in bedwang kunnen houden? ‘Het zou wel de moeite waard zijn na te gaan - aldus zijn eigen woorden, - of ook op andere eilanden of in Suriname zooveel vrees voor opstand behoefde te zijn, of wel of er zonder de hier zoo aangeprezen middelen ter voorkoming daarvan, ook elders in onze koloniën iets heeft plaats gehad, dat op opstand geleek.’
Ook ik vond het de moeite ruimschoots waard, dit eens na te gaan, en met het resultaat van dat onderzoek zal ik het geheugen van X wat opfrisschen. Is X dan geheel en al onbekend met de geschiedenis onzer eilanden? Heeft hij nooit iets gehoord van den slavenopstand op C. in 1795? Of speculeert hij op de onwetendheid zijner lezers? De revolutiekreet in Frankrijk aangeheven, had zijn echo's voortgestuwd tot in West-Indië, alwaar zij met geestdrift waren opgevangen allereerst in Haïti, en daarna op ons eiland. Onder aanvoering van de negerslaven Toela en Bastiaan kwam de geheele slavenmacht der Westdivisie van Curaçao in opstand, die alles platbrandde en zwoer alle blanken te zullen vermoorden. Toen bleek ook, hoe weinig zij nog voor den invloed van den godsdienst ontvankelijk waren. Want het kalme en bezadigde woord van Pastoor J. Schenck, die als een vredesgezant van het Bestuur tot hen kwam, vermocht niet hen tot onderwerping te bewegen. Eerst door hun bloedige nederlaag op de heuvelen rondom de plantages Fontein en Porto-Marie werd de opstand gesmoord.
Vindt X. het nu nog ‘de moeite waard na te gaan, of... ook in Suriname zooveel vrees voor opstand behoefde te zijn?’
Het verraadt al heel geringe kennis van de geschiedenis der slavernij in Suriname, zoo men opstanden onder de negers aldaar in twijfel durft trekken. Geheel de eerste helft der 18e eeuw dóór waren opstanden onder de slaven aan de orde van den dag. Boschnegers werden zij genoemd, ook wel Marrons, die zich in de wouden van Suriname aan de slavernij hadden onttrokken; dezen nu bedreigden de kolonie te vuur en te zwaard. En hun afstammelingen tegenwoordig nog in de bosschen, zijn nu nog daar, ter bevestiging van hun oproerige gezindheid. En gedurende al dien tijd was er, beter nog, mocht er geen kath. priester zijn in Suriname. Want zoo zegt terecht Bossers in zijn ‘Geschiedenis der Kath. Missie in Suriname’: ‘Een historisch feit is het, dat door niemand kan geloochend worden, dat gedurende het lange tijdperk van het slavenstelsel, deze allen op weinige uitzonderingen na, - die gelukkig in het eerste vierde deel van onze eeuw (19e) vooral zijn voorgekomen, - dat deze allen stelselmatig van het Christendom zijn teruggehouden. De eigenaren vreesden, dat het Christendom hun het onbeperkt meesterschap ook over de ziel en het moreele der slaven zoude ontnemen.’