Zuid-Nederland.
Uit onzen Taalstrijd.
De middenafdeeling der Kamer besprak andermaal het wetsvoorstel Coremans. De Heer Van Cauwenbergh, verslaggever, was van oordeel, dat het aanleeren van het Nederlandsch in 't Walenland verplichtend zou moeten zijn en dat het examen door den Heer Helleputte eveneens verplichtend zou moeten zijn voor de leerlingen, die hun middelbare studiën in 't Walenland deden; wat door de H.H. Coremans, Helleputte beaamd werd, terwijl dit voorstel krachtig bestreden werd door den Heer Schollaert, die het een schreeuwende ongelijkheid noemde. De Heer Van de Walle stelde voor terug te keeren tot het eerste ontwerp van den Heer Coremans. De Heer Schollaert had vóór een paar jaren eene formule voorgesteld luidende als volgt: ‘Zoo de leerling zijn studiën deed in de provinciën Antwerpen, Oost- en West Vlaanderen of Limburg of in het arrondissement Brussel of Leuven, zal het certificaat te beginnen met 1 Juli 1901, moeten vaststellen dat ten minste 8 uren per week aan het onderwijs in het Nederlandsch worden besteed. Die melding zal niet noodig zijn als er uit het onderwijsprogramma blijkt dat het gesticht de bepalingen van de wet van 1883 toepast. De voorbereidende proef, voorzien bij art. 9, 10, 12 van de wet van 10 April 1890, zal voor de bovengemelde gedeelten van het land over Nederlandsch en Fransch loopen.’ De H.H. Beernaert en Woeste vonden deze formule ongrondwettelijk. Ten slotte vond er de Heer Helleputte wat nieuws op: de Vrije Gestichten zouden de keus hebben tusschen het onderwijzen van twee leervakken door middel van het Nederlandsch of het onderwijs in het Nederlandsch gedurende 8 uren óf het examen.
Wat zal het worden? Tot hiertoe heeft men nog niet anders bewezen, dan dat men zelf de strekking van een voorstel tot vervlaamsching van het vrij middelbaar onderwijs niet begrijpt. Men schijnt nog altijd te meenen, dat het te doen is om een grooter portie Nederlandsch op het onderwijsprogramma, terwijl het in de eerste plaats te doen is om wijziging in het onderwijsbeleid, (aanbrengen van kennis door middel van een vreemde taal) dat in de hoogste mate noodlottig en verderfelijk is voor de Vlaamsche geestesontwikkeling en dat aan de Walen - normaal opgeleid in eigen taal - op ons een verpletterende intellectueele meerderheid geeft, iets wat door de statistieken onomstootelijk kan bewezen worden. In dat opzicht is het Wetsvoorstel Coremans een klein minimum, waarmede we ons tevreden stellen, omdat we ons niet bij machte gevoelen de bergen van vooroordeel te verzetten, die een abnormaal onderwijs heeft opgehoogd.
***
Een wetsvoorstel tot vervlaamsching van de Gentsche Hoogeschool is nu regelmatig ingediend bij de Kamer onderteekend door de H.H.A. Daens, P. Daens, Dr. J. Persoons, Pr. Van Langendonck, J. Verheyen. Het luidt als volgt:
‘Aan artikel 1 der wet van 27 September 1835, houdende inrichting van het hooger onderwijs, gewijzigd door de wet van 15 Juli 1849, worden de volgende bepalingen toegevoegd:
De lessen worden gegeven in de Nederlandsche taal op de Hoogeschool van Gent; in de Fransche taal op de Hoogeschool van Luik. De thans aangestelde professors, die, bij den aanvang van het academisch jaar 1906-1907 op de Hoogeschool van Gent doceeren, kunnen op hun verzoek, worden gemachtigd zich voor hunne lessen van het Fransch te blijven bedienen.’