Gothenburgsche maatschappij tracht nu van den staat een ondersteuning van 20.000 kronen voor elke reis van de geregelde stoomschepen van haar lijn te krijgen, of ten hoogste 200.000 kronen in het jaar. Daartegen komt de Stockholmsche maatschappij in verzet, zeggende dat zij zonder staatshulp voldoende verdiensten heeft. Staatshulp zou de mededinging dooden en ten slotte in geheel onnoodige vrachtverhooging eindigen.’
Zweden heeft dus twee stoomvaartlijnen op Zuid-Afrika en een der maatschappijen verzekert, dat zij zonder staatshulp genoeg verdient! En wat een moeite hebben mannen van goeden wil en vertrouwen hier te lande gedaan om een Nederlandsche stoomvaartlijn op Zuid-Afrika te openen. Maar hoe werd dat door mannen van het vak, om hun oordeel gevraagd, ontraden: de mededinging was zoo groot, dat er geen beginnen aan was zonder een aanzienlijk subsidie van het rijk (veel meer dan de 200.000 kr. die de Gothenburgsche maatschappij vraagt), en daarop was geen kans. Waar een dergelijk ontmoedigend advies van bevoegde zijde gegeven werd, moest men het plan wel opgeven.
Zoo is er dan geen Nederlandsche stoomvaartlijn op Zuid-Afrika en moet de Nederlandsche handel zijn waren met vreemde schepen daarheen zenden. Maar er zijn twee Zweedsche lijnen, en - volgens de Bussy's Exportblad voor Zuid-Afrika - zeven Engelsche, twee Duitsche, twee Fransche, een Oostenrijksche, een Portugeesche, - van Amerikaansche, Australische en Aziatische lijnen gezwegen. In al die landen heeft men het aangedurfd en zeker zijn er meer dan die eene Zweedsche - stellig de Engelsche - die het zonder staatshulp afkunnen. Waar heeft zich Oud-Hollands ondernemingsgeest verstoken?