Oost-Indië
Verlaten Eilanden.
(Een pelgrimstocht.)
't Was nog vroeg in den morgen, maar reeds zuchtte 't land onder tropischen zonnebrand.
Op 't water was 't beter.
Wijduit glansde de zee, spiegelend den gouden bol boven haar, terwijl de frissche zeebries de golven wekte met koelen adem.
Volgetuigd schoot de sloep de haven uit van Tandjong Priok, zwellend de zeilen in den morgenwind, gewiegd door aanrollende deining.
Aan de westerkim waasde 't reeds op, het doel van den tocht, 't eiland Onrust, eens bezocht door vele geslachten van koene zeevaarders, nu verlaten voor altijd, gemeden door ieder, bang voor den vloek die er op rust, de malaria, die zoo menig krachtig lichaam sloopte, zoo menig slachtoffer koos uit bloeiende jeugd.
En naarmate de horizon zich wijder cirkelde doken meerdere eilanden op uit wazigen schijn, Purmerend, Amsterdam, Rotterdam, Haarlem, Hoorn en vele anderen, een gansche reeks van goed vaderlandsche namen, eindigend waar Edams slanke toren de komende zeelieden een welkom in Batavia toeroept.
De sloep vorderde snel, gedreven door krachtigen Oostmoesson, doorstuivend tusschen betonde iffren, dan weer in open zee en na weinige uren lag ze gemeerd aan de oude steigers van Onrust.
Groote gebouwen lagen beweegloos te blakeren in zengende zon, rijen van woningen wachtten in somber zwijgen.
Niets bewoog tot een oude inlandsche waker te voorschijn trad, wankel gaande, geleund op ruwen stok. Ook hem verschoonde de malaria niet.
Hij leidde de bezoekers rond door de troostelooze eenzaamheid. Wat achttien jaren geleden nog hecht en sterk stond, toen het eiland verlaten werd, was nu reeds puin of dreigde in te storten. Slechts de mastbok, gesteund door zijn gespierde kabels verhief zich nog als ongerept boven het water, tartend weer en wind.
Een weinig daarachter lag het kerkhof, verweerde, soms fraai bewerkte zerken uit het begin der achttiende tot het einde der negentiende eeuw, bedolven onder bosschen van onkruid, welsprekend in stilzwijgen.
't Was een opluchting toen de sloep weer zee koos en de steven gewend werd naar het dicht begroeide eilandje Purmerend, bekend om het fort, dat daar de eeuwen trotseert.
Hier een vervallen steigertje als aanligplaats.
Een breede schaduwrijke laan voerde naar binnen, het pad echter tot borsthoogte bewassen met struiken.
Na een korte wandeling verrees plotseling het fort voor ons in het midden van het eiland, de forsch massale muren sprekend van de kracht der vaderen.
Eertijds verleende een valbrug toegang tot de poort, drie meters boven den grond, nu diende daartoe een omgevallen boom schuin voor de opening geplaatst. Eenmaal deze moeilijkheid overwonnen kon vrij worden rondgewandeld.
Vermoedelijk in den Portugeeschen tijd gebouwd, is het een zware ronde toren, van boven gesloten en voorzien van breeden trans, thans begroeid met struiken en planten, vanwaar men rondom een schoon uitzicht heeft over zee.
Door de meterdikke muren kan geen zonnestraal het inwendige bereiken en zien de gewelven er vochtig en doodsch uit, kil door eeuwigdurende schemering, 't eenige licht toegelaten door de dreigend open schietgaten. Boven de verblijven was nog de bestemming te lezen. Uit de kruitkamer vluchtte 'n eenzame vleermuis, schuw door lawaai van stemmen. Buiten, in donkerte van boomen, weer een oude begraafplaats zich uitstrekkend tot de zee.
De zon waarschuwde dat 't tijd was te vertrekken, en weldra lagen ze achter ons, Onrust en Purmerend, slapend hun diepen slaap na tijden van leven en krijgsgewoel, van grootheid en macht. Ook 't eiland Kerkhof (veelbeteekenende naam) met z'n eens forschen ronden toren, nu gescheurd en bouwvallig verdween in den avondschemer.
Langs 't rif van Reigersdaal voerde de terugweg en 't haventje van oud-Batavia waaruit geheimzinnig de groote prauwen gleden, blank van zeilen in maneglans.
Te middernacht werd Tandjong Priok bereikt.
C.L.H. Bijl de Vroe.
Nederlanders en Stamverwanten, steunt de Nederlandsche Nijverheid!