Neerlandia. Jaargang 9
(1905)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 187]
| |
Het feest te Aalst.'t Was een prachtige nazomermiddag, dat wij, afgevaardigden uit Noord-Nederland (reisgenooten waren Dr. H.J. Kiewiet de Jonge, Jhr. Mr. J.L.W.C. von Weiler en de heer A.E.J. van den Brandhof, leden van het Hoofdbestuur) het land der Vlamingen inspoorden om het feest van den Aalsterschen Tak te gaan bijwonen. Toen wij op dien Zaterdagmiddag, 23 Sept., te 5 uur het perron van de teekenachtige, van gekanteelde muren en torens voorziene statie betraden, en verwelkomd werden door eenige dames en heeren van de feestcommissie, verwonderde het ons eenigszins niet met muziek te worden afgehaald. 't Was voor een Vlaamsche ontvangst haast al te stil. Trouwens Aalst is een stil stadje met iets plechtigs in zijn voornaamste merkwaardigheden: zijn statig standbeeld van den eersten Belgischen drukker Martens, zijn prachtig, slank, in ongeschonden gothiek behouden Belfort op de groote markt, zijn oude gothische kerk met schoone
Hippoliet Meert.
uiterlijk- en innerlijkheden (mooi perspectivische zuilenrijen, een kostbare Rubens en een De Crayer) J. van Kerckhoven-Donnez,
voorzitter van Groep België, lid v./h. Hoofdbestuur. en het ruime plechtig-stille, tot vrome peinzing stemmende Bagijnhof, dat het bekende Brugsche naar de kroon steekt. De stilte bij de ontvangst zou spoedig plaats maken voor opgewekter begroeting. Wij kenden de Aalstersche stambroeders en zusters nog slechts enkele minuten, maar om een vriendschap voor lang met echte Vlamingen te sluiten heeft men geen uren noodig. Toen nog meerderen uit andere richtingen waren aangekomen, werden we in het aan de overzijde van het groote stationsplein gelegen ‘Gasthof,’ tusschen Belgisch en Neerlandsch vlaggedoek doorgaande, binnengeleid en daar op het kleine met portretten van Vlaamsche kopstukken versierde vergaderzaaltje van den Aalsterschen Tak had de eigenlijke verwelkoming plaats, hier sprak de werkzame voorzitter, de jonge leeraar Achille Brijs in helderen, eenvoudigen betoogtrant het uit welk een groote beteekenis het A.N.V. voor den Vlaamschen strijd heeft en hoe hoog de zoo noodige steun uit het Noorden op prijs moet worden gesteld, hoe vereerd men was door Noord-Nederland, Suriname en de Antillen vertegenwoordigd te zien. En Dr. Kiewiet de Jonge bracht den groet van Nederland over, huldigend de jongeren, die in het hart van Belgie zoo ijveren voor hun moedertaal. Een handdruk
Achille Brijs,
voorzitter van Tak Aalst en der Feest-commissie. en een feestdronk bezegelden de verbroedering.
We hadden het druk dien Zaterdagavond. Op het grootsteedsche raadhuis was een zitting van het IXde Vlaamsch Natuur- en Geneeskundig | |
[pagina 188]
| |
Congres, waarin Prof. G. Verriest sprak en wiens voordracht we nog gedeeltelijk konden bijwonen. De maaltijd was nauwelijks geeindigd of de alomtegenwoordige Aalstersche voorzitter kwam ons waarschuwen, dat was voorgereden om ons toch maar spoedig naar de feestzaal van 't stadhuis te brengen, waar een groote schare feestelingen reeds wachtte op de dingen die komen zouden. En de Kunstavond, aangeboden aan de leden van 't Vl. Natuur- en Geneeskundig Congres, maar ook vereerd door de tegenwoordigheid van verscheidene dames en autoriteiten, bood een keur van Vlaamsche muziek en zang van toondichters als Benoit, Blockx, Waelput, Wambach. Mevr. Van Kerkhove en de heeren Van Gheluwe en Pape zongen liederen, mej. Wellekens droeg verzen van Helène Lapidoth Swart voor, mej. Reyniers zat onvermoeid den ganschen avond voor 't klavier; de heer Ghysbrecht speelde viool, de heer Barrez cello, de heer Lenssens hobo. 't Ging alles met eigen krachten en meest alles werd hoogst verdienstelijk uitgevoerd, 't was een innige en volkomen Vlaamsch-Hollandsche avond. Het groote nut der letterkundige afdeelingen van de Vlaamsche takken kwam zoo sprekend uit en ook hadden we ruimschoots gelegenheid op te merken hoeveel grooter aandeel de Vlaamsche vrouw boven de Hollandsche heeft aan den strijd voor onze gemeenschappelijke moedertaal. In de pauze was het weer de heer Brijs die het woord richtte tot de feestvierenden, wees op de groote beteekenis van de Vl. Natuur- en Geneeskundige Congressen en die onder algemeene toejuiching den heer Dr. Is. Bauwens, secretaris van het IXde congres, om zijn groote verdiensten het eerevoorzitterschap van den Aalsterschen Tak van het A.N.V. aanbood, een onderscheiding welke dezen met een bescheiden woord van dank aanvaardde. De afstanden in het stadje zijn klein en nauwlijks was de laatste toon weggetrild of men ging reeds weer in Vlaanderen's Gasthof aan het ‘verbroederen’, Vlaamsche liedekens werden gezongen en de meest gevierde persoon van het feest ontving reeds een voorproefje van de hulde, die hem den volgenden dag zou worden bewezen. Met groote letters aan den wand liet men hem ‘leven’. Het gezellig samenzijn moet tot laat hebben geduurd.
't Eigenlijke feest was Zondag, dag door de Vlamingen bij voorkeur voor vergaderingen en feesten gekozen. Een stambroeder uit het Noorden wil zich daarnaar wel voegen, werpt zijn ingetogenheid als een knellend buis spoedig af bij het zien van vrijmoedige leute, waarvan de Vlamingen te recht den roep hebben en die ook ons ter plaatse onweerstaanbaar aangrijpt. Maar 't begin was toch ernstig en prof. Vercoullie was misschien de verstandigste van allen, toen hij zich met een enkel geestig woord afmaakte van zijn aangekondigde voordracht voor de Groepsvergadering in den Schouwburg. Toch zijn er op dien Zondagmorgen gedenkwaardige woorden gesproken. Voor wie de Vlaamsche Strijd kennen, voor wie Vlaanderen hebben doorkruist en overal het volk zijn moedertaal hoorden spreken, door de hoogere standen bejegend met een ‘air de dédain’, voor hen was het een verheugend verschijnsel daar verwelkomd te worden namens de stedelijke regeering van Aalst en zijn trouwhartigen burgemeester, door den volksvertegenwoordiger Baron de Béthune. Spr. was er trotsch op te mogen getuigen, dat de boom van 't A.N.V. met zijn vele vertakkingen geplant was door een geboren Aalstenaar en dat Aalst een door en door Vlaamsche streek is: in elf jaren had hij in den Raad der gemeente nooit anders dan Vlaamsch hooren spreken. Spr. trok een vergelijk tusschen Noord- en Zuid-Nederland in de laatste 75 jaren op economisch gebied en had den moed te zinspelen op een Tolverbond, dat beider weerstand zeer zou verhoogen. Herinnerend aan het slotvers van Vondels LeeuwendalersGa naar voetnoot*), wees hij op onzen eenstammigen oorsprong, onze gelijkloopende ontwikkeling, onze gemeene belangen, onze broederlijke toekomst; hij roemde in het bizonder de krachtige pogingen om de arme Vlaamsche werklieden in het Walenland en Frankrijk op te beuren en spoorde tot krachtigen steun aan. Den heer J. van Kerckhoven Donnez, voorzitter van Groep België, deed het zulk een bizonder genoegen die woorden te hooren uit den mond van een edelman. Hij sprak de hoop uit, dat de heer De Béthune in de Kamer aan de Vlamingen dezelfde genegenheden door daden zou willen toonen; de vergadering beaamde dit door hartelijke toejuiching. Hijzelf hield nog een korte toespraak, terwijl Jhr. Von Weiler, - de taak overnemend van den algemeenen secretaris-penningmeester, den heer De Kanter, die door familie-omstandigheden verhinderd was het feest bij te wonen en telegrafisch zijn gelukwenschen aanbood - een en ander meedeelde uit de geschiedenis van 't Verbond, ‘dat thans als gevestigd mag beschouwd worden en een schoone toekomst tegemoet gaat.’ Nog werden punten ingeleid door Mej. Adèle Steppé en den heer T'Sjoen. Zelfs de heer Meert kon het niet laten nog eens helder uiteen te zetten het Wetsvoorstel-Coremans, waaraan de vergadering verre de voorkeur gaf boven het wetsvoorstel-Helleputte. Hier liepen de Vlamingen warm, het geldt ook de Vlaamsche opvoeding der Vlaamsche jeugd. We hoorden stemmen als beiaards, die het uitgalmden het wachten moede te zijn en den lauwen Vlamingen de schuld gaven dat zij nog niet ‘wonnen wat zij wilden’. Maar de belangrijkheid van dat alles - en daarom stipten we slechts aan - ging toch schuil achter de huldiging van Meert. Het A.N.V. dat voor Noord-Nederland officieel nog pas 7½ jaar bestaat, telt voor Vlaanderen reeds 10 jaarGa naar voetnoot1) en de nog zeer jonge Aalstersche | |
[pagina 189]
| |
Tak heeft die gelegenheid aangegrepen om den stichter naar waarde te eeren. De heer Brijs hield de feestrede. Welsprekend zette hij uiteen wat het A.N.V. aan Hippoliet Meert te danken heeft en hoe zijn gedachte aan een Algemeen Nederlandsch Verbond daad geworden isGa naar voetnoot1). En toen hij, die op den 24en September door zoovelen werd geëerd, bij de gesproken hulde nog de stoffelijke te aanvaarden had, bestaande uit zijn geschriften in marokijnen band, het prachtwerk ‘Amsterdam in de 17e eeuw’ en een album vol betuigingen van waardeering en hoogachting,Ga naar voetnoot2) toen werd het de ziel van Groep België bijna te machtig. Meert was ‘verbouwereerd’, zooals hij het zelf uitdrukte, verweet de Aalstersche jongelui zijn nederigheid niet te hebben gespaard, had het geld liever voor de Vlamingen in het Walenland zien aangewend, droeg een groot gedeelte der eerbetuigingen over op Dr. Kiewiet de Jonge, de tweede vader die het kind zulk een uitmuntende opvoeding had gegeven en op mijnheer De Kanter, die gezorgd had dat de knaap zulk een volle beurs op zak heeft. En zij die den heer Meert kennen en allen die het voorrecht hadden met hem in aanraking te komen, met hem mede te arbeiden aan de gemeenschappelijke zaak onzer stam- en taaleenheid, zij weten dat die woorden oprecht gemeend waren, dat Meert een man is die nooit zichzelf zocht maar zich steeds opofferend wijdde aan de eens opgezette grootsche taak ten bate van den Nederlandschen stam over de geheele wereld. Moge hij nog lang, zeer lang de kracht bezitten zich aan die levenstaak te wijden, het A.N.V. kan er niet dan wel bij varen.
Mijn verslaggeverstaak is nog niet ten einde, maar wat ik over het gezellige banket in 't ‘Krugershof’ ga zeggen zal in omgekeerde reden staan tot de lengte van dit opgewekte feestnummer. Men zegt dat het dien dag geregend heeft maar we hebben er weinig van gemerkt. We, meer dan honderd gasten, begonnen met Zeelandsche (wij zeggen Zeeuwsche) oesters en aten o.m. Wilhelmina-pasteitjes. Vriendelijk en stambroederlijk van zoo'n kok, nietwaar? Een der eerste dronken werd uitgebracht op onze Koningin, door den voorz. der tafel den hr. Van Kerckhoven-Donnez, en de gasten juichten onbedaarlijk. De heer Minnaert toostte op het gewicht der ‘kruishuwelijken’, de heer Em. van de Velde, afgevaardigde der Leidsche Studentenafdeeling op de Alma Mater waar Vlaamsche Studenten juist den vacantieleergang volgden. Natuurlijk voerde ook de gehuldigde het woord, verder o.m. mej. Adèle Steppé, prof. Vercoullie, de heeren Kesler Brijs, T'Sjoen, de laatste huldigend den voorzitter onder wiens leiding groep België zoo flink is vooruitgegaan. De stroom van telegrammen en schriftelijke gelukwenschen uit Noord en Zuid van afdeelingen, takken en bizondere personen, begonnen op de Alg. Verg., duurde aan den disch voort. De heer en mevr. Meert, wie het banket was aangeboden, ontvingen elk een bloemstuk aan tafel, gezonden door Dr. Bauwens. Tot diep in den nacht werd er Gedroncken, gesongen, gedreumelt en gedangst,
zooals Bredero het in een zijner liedekens uitdrukt. Dat het feest zoo goed geslaagd is en een jonge afdeeling als de Aalstersche Tak in een zoo kleine plaats zulk een feestviering durfde ondernemen, dankt het voor een groot deel aan het organiseerend talent van den heer Brijs en zijn ijverige medewerksters en medewerkers. De heer Meert heeft dat op beminnelijke wijze erkend door den aanstichters van het feest de volgende week bij zich te noodigen. Ik heb het in de beide feestdagen meermalen gezegd en herhaal het hier: Wie beter dan uit geschriften de Vlaamsche beweging wil leeren kennen, ga eenmaal de Vlamingen zien in hun blijmoedigen strijd voor eigen taal en volksaard en hij zal terugkeeren met groote sympathieën voor hun streven, verrijkt met de vriendschap van trouwe stambroeders. Dubbeldam. C. van Son. |
|