Neerlandia. Jaargang 9
(1905)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdZuid-AfrikaAfrikaansch of Hollandsch.In de laatste maanden is in Zuid-Afrika, of juister in de vroegere republieken - want de Kaapkolonie houdt er zich meest nog buiten - de vraag Afrikaansch of Hollandsch aan de orde gebracht. Het is een onderwerp van het uiterste belang, reeds omdat 't de vraag geldt, wat de taal zal worden van dat belangwekkende volk van Nederlandschen stam of althans van Nederlandsche sprake ginds; maar tevens omdat aan die vraag deze andere verbonden is: hoe zullen de Afrikaanders het best gewapend zijn tegen den invloed van het Engelsch, met het Nederlandsch of met het Afrikaansch? Men weet, er wordt in Zuid-Afrika verschillend over gedacht. De eene partij is er voor, het gebruik van het Nederlandsch te bevorderen, met behoud van het Afrikaansch als omgangstaal, zooals in verschillende streken van ons land een eigen dialekt gesproken wordt, terwijl het Nederlandsch er de zoogenaamd beschaafde taal is. Anderen willen het Nederlandsch alleen beoefenen als een verwante vreemde taal, maar het Afrikaansch tot de algemeene, geschreven zoowel als gesproken, taal, tot de eenige taal van het Afrikaander volk verheffen. Tusschen hen in staan degenen, die met de laatsten alleen het Afrikaansch als de taal der Afrikaanders erkennen, maar het voor de verheffing nog niet rijp achten. Eerst moet het, vinden zij, zich verrijken en ontwikkelen, en daartoe dient men de beoefening en het gebruik van het Nederlandsch voort te zetten. Uit verschillende verschijnselen van den laatsten tijd is het duidelijk, dat de voorstanders van het Afrikaansch veld winnen, en dat ook zij, die vooralsnog het Nederlandsch wenschen te handhaven, den tijd voor de aanvaarding van het Afrikaansch niet zoo ver meer willen verschuiven. Die verschijnselen waren in de eerste plaats een toeneming van de in het Afrikaansch gestelde stukken in de Volkstem en de Vriend, de hoofdbladen van Transvaal en Vrijstaat. Vervolgens de aandrang, waarmede verschillende schrijvers voor de verheffing van het Afrikaansch pleitten. Toen het standpunt, dat de redacties dier bladen tegenover het vraagstuk innamen. De Vriend ging zijn hoofdartikelen in het Afrikaansch schrijven, al werd het Hollandsch uit die rubriek niet geweerd. De Volkstem liet een gedeelte van zijn redactioneel | |
[pagina 171]
| |
werk in het Afrikaansch stellen. Beide redacties spraken zich onbewimpeld voor de nieuwe taalbeweging uit. Eindelijk is er een oproeping verschenen om een congres te houden teneinde een genootschap te stichten ter beoefening en verbreiding van het Afrikaansch, onder de leus: spreek en schrijf Afrikaansch, leer Hollandsch, lees beide. En het stroomt bewijzen van instemming met het plan, van een aantal predikanten, gen. Botha, gen. de Wet, dr. Hoogenhout, Nederlanders als dr. Lingbeek, ds. L.E. Brandt en velen meer.
***
Een krachtige stoot tot deze beweging heeft de heer G. Schoeman Preller gegeven. Deze bekwame schrijver is redacteur aan de Volkstem, en in dat blad heeft hij een reeks artikelen geplaatst onder den titel: ‘Laat 't ons toch ernst wezen!’, een weerklank natuurlijk op de bekende vraag van den heer J.H. Hofmeyr: ‘Is het ons ernst?’ Sedert zijn die artikelen, gewijzigd, als vlugschrift verschenen onder den titel Gedachten over de Aanvaarding ener Afrikaanse Schrijftaal. Als wij van dit met warmte en talent geschreven opstel hier een overzicht geven, heeft men een begrip van wat deze voorstanders van het Afrikaansch willen, want de heer Preller mag nu wel de drijfkracht in de beweging heeten. Zijn betoog komt dan op het volgende neer:
Het Afrikaansch is het levende taalorganisme in Zuid-Afrika. Het Nederlandsch is een machtige factor voor de ontwikkeling en veredeling van dat organisme, meer niet. ‘Eenmaal, weliswaar, koesterden we de vrome hoop dat 't nog veel meer voor ons zou worden, in een ver verschiet meenden we reeds iets te ontwaren, dat, wanneer we de hand boven de ogen hielden, op 't begin van een Nederlands-Afrikaanse literatuur zou gaan lijken. Was het echter ooit zover gekomen, dan zou dit het werk geweest zijn van de republieken, in 't bizonder van ons eigen voortreffelik en bekwaam onderwijs-stelsel.’ Die hoop is nu voorbij, en alleen het Afrikaansch heeft toekomst. Want: ‘1. De taal die in een land leeft, die in het ganse volk wortelt, heeft in dat land en onder dat volk de meeste kans op voortbestaan, en laat zich niet uitroeien dan met de uitroeiing van het volk waarin ze leeft. De geschreven taal van enige nasie regelt zich onwillekeurig, of behoort zich te regelen, naar de gesproken taal van die nasie; anders lopen de twee zo ver uit mekaar, dat zij feitelik afzonderlike talen zouden zijn. 2. Afrikaans wortelt diep en leeft gezond in de gehele Afrikaner nasie. Geen andere taal doet hetzelfde. Onze schrijftaal verschilt zover van onze spreektaal, dat voor 't gros der Afrikaners het geschrevene als een vreemde taal is die zij zelf nagenoeg nooit schrijven. 3. Daarom heeft Afrikaans in Z. Afrika de grootste en beste kans op voortbestaan. Daarom behoort onze schrijftaal veel nader bij het Afrikaans te komen dan waar zij zich tans bevindt.’ Deze stellingen worden dan zoo uitvoerig verdedigd, dat wij slechts hier en daar uit het betoog een greep kunnen doen. Het Afrikaansch wortelt zoo diep in Zuid-Afrika en leeft er zoo gezond, dat het er niet zonder medewerking van de Afrikaanders zelf uitgeroeid kan worden. Werken zij zelf mee, houden zij niet aan hun taal vast, dan kan die taal verdwijnen, zooals de taal van de Nederlanders en Duitschers in Amerika. Hoe sterk het Afrikaansch is kan o.a. hieruit blijken, dat vele nakomelingen van de Engelschen, die in 1820 in Zuid-Afrika zijn geland, volkomen in de Hollandsch sprekende Afrikaners zijn opgegaan. In een naamlijst van eenige honderdtallen hunner vond de schrijver 46 familienamen, die heden, alleen in Transvaal, gedragen worden door Boeren, die tot de Hollandsche kerk behooren en wier huistaal het Afrikaansch is. Hoe het Afrikaansch zich in de Kaapkolonie gehandhaafd heeft, spijt alles wat de Engelschen gedaan hebben om 't te onderdrukken, is voldoende bekend. Maar het Nederlandsch kon er niet aarden. Ook weet men, hoe het Afrikaansch zich in 't Duitsch Zuidwest-Afrika en Hoempata gevestigd heeft. Het Nederlandsch heeft zich wel op den kansn gehandhaafd, maar ook daar alleen. Van den kansp afgedaald, spreekt de predikant Afrikaansch. En zelfs dringt in de taal der jongere predikanten op stoel het Afrikaansch onweerstaanbaar door. In de kinderpreek en op het zendingsveld is het al zuiver Afrikaansch. Als predikanten op een synode redevoeringen houden trachten zij wel Nederlandsch te spreken, maar het krioelt van Afrikaansche uitdrukkingen en zegswijzen in hun taal. Er behoefde nog maar een gezaghebbende Afrikaansche vertaling van den Bijbel te verschijnen, en het pleit voor het Afrikaansch, ook als schrijftaal, ware gewonnen. Op politieke vergaderingen is 't nog droeviger taal, die de redenaars, in hun poging om Nederlandsch te spreken, te voorschijn brengen. En 't meest luistert men naar die enkelen, die van tijd tot tijd vierkant in het Afrikaansch overslaan. Alleen dan worden ze welsprekend, wanneer zij zich bedienen van een taal die zij meester zijn en die hun hoorders ten volle verstaan. Slechts één Afrikaner kon in zuiver Nederlandsch welsprekend zijn, president Burgers, maar hij voorspelde al dertig jaar geleden, dat de taal van Zuid-Afrika Engelsch noch Nederlandsch zou zijn, maar Afrikaansch. ‘Het Afrikaansch - vervolgt de schrijver - is de taal van de Boer, het is 't kleingeld van de markt, wat daar ook de funksie mag wezen van de “kommersiële taal”, het is de taal der beschaafde Afrikaanse samenleving waar de twee rassen zich mengen. In het Afrikaans alleen is de Afrikaner in staat met de meeste kracht weer te geven wat er in hem omgaat.... het is de taal die ook bij uitnemendheid behoort te wezen het voertuig zijner op papier geschreven gedachten.’ In het Nederlandsch van tegenwoordig, dat zich langs geheel anderen weg ontwikkeld heeft dan het Afrikaansch en de taal is van een ander volk, kan de Afrikaner zich niet behoorlijk uitdrukken. Die taal aan te | |
[pagina 172]
| |
leeren valt hem zelfs moeilijk, en hij bezit een eigen taal, die zoo makkelijk aan te leeren is en waarin hij zich zoo geheel thuis voelt! De Nederlandsche schrijftaal verschilt al zooveel van het gesproken Nederlandsch; hoeveel te meer van het Afrikaansch! Het eigenlijke Afrikaansche volk verstaat het geschreven Nederlandsch nauwelijks. Daar kunnen de uitgevers van Nederlandsche bladen in Zuid-Afrika van meepraten. Het aantal inteekenaars is bedroevend klein en telkens komen er klachten over onverstaanbaarheid. De redacties hebben het pijnlijke gevoel, dat zij niet het oor vinden van de breede schare der bevolking. ‘Laat 't ons toch ernst wezen!’ Volgens den heer Preller is het den Afrikaners niet waarlijk ernst met het verlangen om hun taal te behouden, indien zij ook niet hun eigen taal, het Afrikaansch, de plaats geven die haar toekomt. Doet men dat nog bijtijds, dan vreest hij niet voor het behoud van de eigen taal. Zij zal, gelijk hij in een (niet in het vlugschrift overgenomen) droomgezicht beschrijft, als een boom krachtig opschieten en rijke vruchten dragen, terwijl het Engelsch een kunstmatig bestaan blijft leiden, en het Nederlandsch den dood der uitputting sterft. Het Afrikaansch, waar de heer Preller en zijn medestanders voor ijveren, is niet het ‘Paterjots’, de taal van Di Patriot, het onlangs gestaakte blad van S.J. du Toit. Vooreerst is de strikt fonetische schrijfwijze, daarin nagestreefd, toch onbereikbaar. Dan is 't ongewenscht van de vereenvoudigde Hollandsche schrijfwijze af te wijken ook waar 't niet noodig is. Het is ook tegenover het vooroordeel dienstig ‘nie te vinnig o'er die klippe te gaan nie’. De stelregel van Di Patriot ‘skrijf soos jij praat’ kan bovendien hierom niet bevredigen, omdat de heer Preller en de zijnen onderscheid willen maken ‘tussen het beschaafd Afrikaansch en de taal van de straat, van de school-plaats, van de outa en de aja’. Ze willen het Afrikaansch zooals het 't zuiverst gesproken wordt, nl. in den Vrijstaat en op het Transvaalsche Hoogeveld. In de Kaapkolonie spreekt men ‘provinciaalsch’; en de uitspraak loopt er in de verschillende streken weer zoo uiteen, dat de oplettende Vrijstater en Transvaler met weinig moeite dadelijk hoort of 't een Kapenaar uit de Westelijke, Oostelijke of andere provincies is. Men wil dus vereenvoudigen, niet alleen zooals nu in de Kaapkolonie met het Hollandsch gebeurt, maar ‘volgens beschaafd Afrikaanse uitspraak!’ Men vraagt ‘vooreerst burgerrecht voor ongeveer 3000 zuiver Afrikaanse woorden, benevens ongeveer 10,000 wijzigingen van Nederlandse woorden.’ Enz. Voorloopig denkt men er niet aan, het Afrikaansch op de school te krijgen. Als men maar het Afrikaansch geschreven en gedrukt krijgt, dan is men al een eind ver. * * *
Ziedaar in hoofdzaak wat de heer Preller wil. Geven wij nu nog het woord aan een ander, die zich, in een als hoofdartikel geplaatst opstel in de Vriend, Zuid-Afrika noemt (als 't tenminste niet de heer Preller zelf weer is). Hij schrijft Afrikaansch en doet het op zijn manier: Ik wil die taal skrijwe en spreek zooals Afrikaners dit gebruik, en nie afdaal tot die peil van Jantje en April nie, want dit hinner mij altijd als ik zien dat van mij taal 'n grap gemaak word. Die taal kwessie is nie 'n grap, maar 'n levens kwessie ver die Afrikaner, en is in mij oog van die grootste belang ver onse toekoms als volk. Om Afrikaans te skrijwe behoef ons nou nie juis losbandig te werk te gaan met alle taalreels nie, en maak alsof ons met Hollans niks te maak het nie, en alsof ons nou juis alles anders moet heh als die Hollans. Wat het Afrikaansch nog ontbreekt is de officieele erkenning, niet in de eerste plaats door de geleerden, maar door het volk zelf. Als het volk een taal wil hebben, heeft het die ook. ‘Hollans en Engels word opgedring en geforseer en gehelp op alle mogelike wijse, en tog, as ons weer lekker wil praat, dan asseblief maar Afrikaans.’ Zoo heeft zich het Afrikaansch staande gehouden. Nu nog is het de taal van 90 pct. van de ware Afrikaners. En hoe makkelijk is die taal, veel makkelijker dan Hollandsch, en ook makkelijker dan Engelsch. Kleine Hollandertjes en Duitschertjes enz. zijn niet lang ‘in die kring’ of ze spreken ‘niks als Afrikaans.’ Kaffers en Engelschen leeren 't licht spreken. Daarentegen valt het zwaar de Boeren het Hollandsch aan te preeken, ‘want dit gaat met Hollans sooals met onse Sondagspak: net een dag an en soo uit.’ En evenmin willen Kaffer en Engelschman er van weten. ‘Praat tog nou met 'n kaffer hoog Hollans of met 'n Engelsman, al kenne hulle goed Afrikaans; hulle seh net: joh, en hulle leer dit nooit. Gans anders is dit met Afrikaans: 'n paar maanden en hulle praat dit maklik.’ Een ander voordeel van het Afrikaansch vindt de schrijver het, dat het zoo gemakkelijk, als 't noodig is, vreemde woorden opneemt. Er zijn er die dat afkeuren, maar toch ziet de schrijver, ‘dat Hollanders hier (in Z.A.) en in Amerika nog veel gouer en onnoodiger Engelse woorden aanneem.’Ga naar voetnoot*) Dan is er, zegt Zuid-Afrika, 't Engelsche gevaar. Terwijl Hollandsch en Afrikaaansch om het been vechten, loopt het Engelsch er mee heen. Het Hollandsch gaat er bij den Afrikaner toch niet in. Houdt men hem nu altijd voor, dat het Afrikaansch te min is, dan neemt hij straks, waar hij een be- | |
[pagina 173]
| |
schaafde taal wil hebben, het Engelsch aan. En waarom toch zou de Afrikaner zijn taal verachten? ‘'n Kaffer is trots op sij taal, 'n boesman op sij gesnater’. En de Afrikaner schaamt zich voor zijn taal! De schrijver weet niet waarom. En ten slotte: Maar hoe dan met Hollans? Laat Hollans leer deur alle die ver geleerdheid ingaan; laat dit leer as die voornaamste moderne taal, 'n taal voor Afrikaners onmisbaar tot verrijking van Afrikaans, tot begrip van de Bijbel, ver godsdienst, ens. Ik wil Hollans nie verag nie of verstoot nie, maar ewe min mij land op dring als mij eie taal. Bij mij staan sake soo: Afrikaans nommer een, Hollans nommer twee, Engels nommer drie, ens. En kan dit soover kom dat ons godsdiens ook geheel in Afrikaans, deftige, suivere Afrikaans kan gehou worde, dan meen ik dat dit selfs voor die uitbreiding van Gods Koninkrijk beter sal wees, want dan sal die arme Afrikaanse gemeente nie meer 'n uur lang naar pragtige, geleerde taal behoef te luister nie, maar naar verstaanbare, indringende Afrikaans. De liefde voor de moedertaal is er bij deze Afrikaanders wel. En daarbij een vast vertrouwen in de toekomst van hun taal, die goed doet, al komt bijwijlen de bedenking bij ons op, of dat vertrouwen altijd wel op goede rede steunt. Hooren wij eindelijk nog naar den geestigen Blikoor, een vasten medewerker van de Vriend. Nadat hij zijn ontevredenheid over het onderwijsvergelijk in den Vrijstaat - ‘die handsop-affere’, noemt hij 't - gelucht heeft, en geklaagd over het verengelschende onderwijs (de Boerenmeisjes op de High School for Girls te Bloemfontein heeft hij niets dan Engelsch hooren spreken), barst hij los: Ik weet een ding: die Goverment kan perbeer ons taal op die manier uit te roei, door die aanstaande moeders van ons volk zo te vorm, maar ons taal zal daarom leef zolang ons randjes en ons koppies nog staan, zo lang ons veld geskroei word van die zon, zo lang die land van Zuid Afrika blijf wat hij is. Want Afrikaans is die enige taal wat op ons grond wil aard, en als die ander tale groei hier net in broei-kaste en hun is zoo's die ingevoerde oprechte vee: hulle verkwijn en sterf, of hul baster uit en op die end is daar geen onderskeid meer tusse hulle afstammelinge en die ou inheemse rasse. Die broei-kas taal het geen kans teen ons ei'e taal nie. Die enige ding is: as die kind wat net die broeikas-taal geleerd het in die skool, weer in die ope luch en die warme zon en die ruwe veld kom, moet dit voel zoo's 'n boompje bo op 'n kop. We hopen 't. Handelaars en Winkeliers, gebruikt Nederlandsche opschriften! Nederlanders en Stamverwanten, steunt de Nederlandsche Industrie! |
|