en door verspreiding van geschriften meer bekendheid gegeven worden aan het streven van het Verbond, dat zoo dikwijls verkeerd begrepen wordt. Er waren geboren Nederlanders in de Kolonie, die van het bestaan van een Algemeen Nederlandsch Verbond nooit gehoord hadden, hetgeen helaas ook in ons land zelf een dikwijls voorkomend verschijnsel is.
Onder zulke ongunstige omstandigheden en met zoo weinig leden tot de oprichting eener groep over te gaan was eene onmogelijkheid. Toch schenen er reeds eenige lichtpunten aan den donkeren horizon.
Een zeer ijverig verbondslid is altijd geweest de Heer G.J. van Grol, Gezaghebber van St. Eustatius en korten tijd na zijn optreden aldaar riep hij de hulp in van het Hoofdbestuur om eene Hollandsche boekerij te stichten teneinde op het eiland onder zijn gezag liefde voor de Hollandsche taal op te wekken.
Ook de Heer G.R. Zeppenfeldt, Gezaghebber van Aruba en Curaçaonaar van geboorte, wendde zich tot het Verbond met het verzoek ook daar eene boekerij op te richten, welke in den loop van het aar 1903 tot stand kwam.
Ziedaar een paar feiten, die bewezen dat de bodem wel vruchtbaar was doch nog braak lag en op bewerking wachtte. In overleg met het Hoofdbestuur werd besloten door het op ruime schaal verspreiden van geschriften, uitgegeven door het Verbond, onze beginselen meer bekend te maken en zoodoende het terrein eerst te bewerken.
Terwijl ik die taak voor het hoofdeiland op mij nam, wendde ik mij voor de overige eilanden tot de Gezaghebbers om hulp. En die hulp werd mij ruimschoots verleend. Alle gezaghebbers traden niet alleen onmiddellijk toe tot het Verbond, doch wisten ook op alle eilanden eenige leden voor onze zaak te winnen.
Gaarne maak ik dan ook van deze gelegenheid gebruik om alle Heeren gezaghebbers hier openlijk te danken voor den grooten steun, welke zij mij steeds hebben verleend.
Zoo was het zaad gezaaid en ontkiemde het overal; het Verbond had wortel geschoten in alle deelen van de Kolonie. Het duurde niet lang of het aantal leden op Curaçao en de overige eilanden begon toe te nemen en in Juli 1904 was het Verbond in de Kolonie zoodanig georganiseerd, dat het op ieder eiland een vertegenwoordiger bezat, terwijl de ondergeteekende was opgetreden als hoofdvertegenwoordiger. Het geheele aantal leden in de Kolonie was toen gestegen tot 44.
Het zij mij vergund hier een woord van hulde te wijden aan Mevrouw J. van Grol-Meijers, die de vertegenwoordiging van het Verbond voor St. Eustatius op zich nam. Zij is ook thans nog de eenige vrouw in de Kolonie, welke niet alleen lid van het Verbond is, doch ook met grooten ijver in de voorste gelederen met ons medestrijdt voor onze beginselen. Moge haar voorbeeld door vele vrouwen in de Kolonie gevolgd worden.
In November was het aantal leden gestegen tot 100 en achtte ik tevens het tijdstip gekomen om over te gaan tot het oprichten eener groep.
Volgens de statuten van het Verbond moeten de groepsbesturen bestaan uit minstens 9 leden, welke groepsbesturen voor de eerste maal aangewezen worden door het Hoofdbestuur. Het was dus mijn taak om namens het Hoofdbestuur het vereischt aantal leden uit te noodigen om mij behulpzaam te zijn bij het oprichten der Groep en met mij het eerste bestuur te vormen. Op den 16en November 1904 hadden wij onze eerste bijeenkomst en het Groepsbestuur was gevormd. Deze bestuursvergadering werd gevolgd door eene algemeene vergadering, welke op den 29en November 1904 plaats had.
Op deze vergadering, welke bijgewoond werd door den Gouverneur, waren ongeveer 40 leden aanwezig benevens enkele niet-leden, welke na afloop tot het Verbond toetraden. De Groep werd opgericht en het ontwerp-reglement ter goedkeuring aan het Hoofdbestuur opgezonden. Van de oprichting der nieuwe Groep werd in de Curaçaosche bladen met veel waardeering gewag gemaakt. Na de goedkeuring van het Hoofdbestuur verkregen te hebben werd voor de Groep rechtspersoonlijkheid aangevraagd en werd aan den Gouverneur het Eere-Voorzitterschap aangeboden, hetwelk door Zijn Hoogedelgestrenge welwillend werd aanvaard.
En zoo staat thans de nieuwe Groep ‘Nederlandsche Antillen’ voor ons als een jeugdige plant, die nog vele zorgen vereischt om tot bloei te geraken.
Een ruim arbeidsveld vindt zij vóór zich: de nationaliseering der Kolonie, de behartiging van de taal, de bevordering der stoffelijke welvaart, het versterken van den band tusschen moederland en kolonie. Reeds is de Groep in dien geest werkzaam.
Evenals op Aruba en St. Eustatius werd kort geleden op Bonaire door de hulp van de Boekencommissie te Rotterdam eene boekerij opgericht.
Daar het Hoofdbestuur twee studiebeurzen elk à f 500 beschikbaar gesteld heeft, waren we in staat eene oproeping te richten tot die Curaçaosche jongelieden, welke zich gedurende 4 à 5 jaren in Nederland verder wenschen te bekwamen. Moge dit voorbeeld, door het Verbond gegeven, aan de ouders tot bewijs strekken, dat ook Curaçaosche jongelieden met betrekkelijk weinig kosten in Nederland hunne opleiding kunnen ontvangen en zich eene goede betrekking aldaar of in de Kolonie kunnen verwerven.
Ook werd door onze Groep een adres tot de Tweede Kamer der Staten-Generaal gericht, in welk adres instemming werd betuigd met het adres van de Nederlandsche Kamer van Koophandel te Londen, ter zake eener wijziging van de wet op het Nederlanderschap en werd daarin door ons betoogd hoezeer zulk eene wijziging ook in het belang van onze Kolonie zou zijn.
Een som van f 50 werd ter beschikking gesteld van het Comité in Nederland tot oprichting van een standbeeld van den beroemden stadhouder Willem III.
Nauwelijks opgericht is dus de Groep met ijver aan hare taak begonnen en het verschijnen van dit geillustreerd Curaçao-nummer is de jongste vrucht van hare werkzaamheid.