verslagen, waarvan slechts twee, die van den consul-generaal te Hamburg en van den consul te Kobe (Japan) in 't Nederlandsch, en alle acht overige in de drie moderne talen. De grief is niet, dat niet al onze consuls en vice-consuls de Nederlandsche taal machtig zijn. Van de honoraire consuls en vice-consuls, uiteraard vreemdelingen, is dat natuurlijk niet te verwachten. Maar wel is onze grief, dat hun verslagen aan het departement van Buitenlandsche Zaken niet in de landstaal worden overgezet alvorens in de voor Nederlandsche handelaars en overige belanghebbenden bestemde uitgave te worden opgenomen.
Bovendien zijn er onder deze verslaggevers, van wie men kan verwachten, dat zij zich in hun verslagen wel degelijk van de moedertaal zouden kunnen bedienen. Wij hebben indertijd gewezen, op de Fransche verslagen van den Nederlandschen consul te Gent. Thans vinden wij in no. 12 een Duitsch verslag van den heer Suringar, consul der Nederlanden te Triëst. Deze zich noemende ‘Kön. Niederl. Consul’ Herr Suringar, te Leiden geboren, is eerst op rijperen leeftijd naar den vreemde vertrokken en kan temeer geacht worden zijn moedertaal te hebben onderhouden, omdat hij met een Hollandsche vrouw is getrouwd. Toch schrijft der Herr Kön. Niederl. Consul zijn verslagen van Triëst altijd in het Duitsch.
Ziedaar wel een staaltje van verloochening der eigen moedertaal, waarvan het Algemeen Nederl. Verbond de haren te berge moeten rijzen.
Red.: Het Verbond heeft geen haren, maar dat deert niet. Ze zouden toch allang vergrijsd of uitgevallen zijn van verdriet, tenzij men wil aannemen dat ze altijd pal overeind zouden hebben moeten staan, uit gewoonte, van ergernis. Maar ook dat niet; het Verbond is in de wol geverfd; het verbaast zich over niets meer. Het vraagt echter op nieuw aan hen die twijfelen aan het nut van het Verbond, als zij niet af en toe heftige daden zien: ‘Gij, die niet gelooft of gij moet zien, die wellicht dat geloof enkel voorwendt om u te onttrekken aan medewerking - denkt gij niet dat het reeds een groote arbeid is om een duttend volk wakker te roepen voor zijn naaste belangen? Om dat te doen zonder geschetter, kalm, met volharding, nooit ontmoedigd? Om dat te doen juist tegenover hen, die door hun voorgang gids zouden moeten zijn, waar zij nu weerbarstige nakomers blijken? Gelooft gij niet dat het middel van het Verbond, wekking van eenheidsgevoel, tevens een hoofddoel is, en dat als het Nederlandsche volk eens zoover is gekomen dat het geen kleineering uit pralerij of verwaarloozing uit sleur, van eigen belangen meer duldt, dat dan het A.N.V. zijn taak heeft volbracht?
Zich verbazen als een Nederlandsch Consul der Nederlanden doet alsof - dat kan het A.N.V. niet meer, wel zich verheugen over het feit dat er maar weinigen zoo zijn. En als om die reden de Nieuwe Courant meent dat de sop van dit nawoord haar naar den eisch gestoofde kool eigenlijk niet waard is, dan heeft zij daarin volkomen gelijk.