Neerlandia. Jaargang 9
(1905)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe Hollandsche Kolonie in Engeland sedert 1138 en de thans bestaande Nederlandsche Vereenigingen, Instellingen en Fondsen.I.Onder de Nederlandsche Koloniën in het buitenland is zeker die te London de oudste en grootste. Ik wil onze leden hier het ontstaan van die bijna 800-jarige kolonie schetsen en haar groei volgen om hen ten slotte nader bekend te maken met de thans bestaande Neder- | |
[pagina 54]
| |
landsche Vereenigingen, Instellingen en Fondsen, kortom alles waardoor het gemeenschapsleven der Hollanders zich uit. De eerste emigranten van Holland kwamen met Willem van Yperen in EngelandGa naar voetnoot1). Zij kwamen hier op verzoek van koning Stephen in 1138. Willem van Yperen bouwde een versterkt huis de ‘Ipres Inne’ geheeten bij de kerk van een apostel St. Thomas te Londen. In 1253 kwamen de Vlaamsche wevers over, die het volk de kunst van linnenmaken leerden. Op verzoek der vreemde kooplieden gaf koning Eduard I, die zag dat zij handel en nijverheid in het land brachten, hen vele voorrechten bij de ‘Carta Mercatoria,’ waardoor zij werden in staat gesteld hun beroep hier vrij uit te oefenen. Door Richard III, Hendrik VI en Eduard IV werden deze voorrechten bevestigd. De bekende Guildhall behoorde in 1280 aan Duitsche kooplieden, die zich hier waarschijnlijk gevestigd hadden om van de voordeelen van den ‘charter’ te genieten. De handel in, en het vervaardigen van Engelsche wol was een monopolie van wevers in Holland geworden. Eduard III zond in 1336 menschen naar Holland, om te trachten werklieden te bewegen naar Engeland over te komen. Door schoone beloften aangemoedigds verlieten vele Hollandsche bedienden hun meester, en kwamen naar Engeland. Later kwam er nog eene kolonie Hollanders over onder Hendrik I, die tengevolge van hevige overstroomingen hun land verlieten en zich vestigden in Pembrokshire. Koning Eduard gaf den voornaamsten klokkenmaker den naam van Web (eene familie nog in dat vak bekend). De wevers van wollen goederen in 1356 door toedoen van Eduard III uit Vlaanderen gekomen woonden in Candlewickward Londen, alwaar zij hun bijeenkomsten mochten houden op het kerkhof van St. Lawrence Poultney. De Brabantsche wevers kwamen bijeen op dat van St. Mary Somerset. Een ander gezelschap wevers uit Holland (120 in getal) vestigde zich 1368 in London. De bevolking hier koesterde niet altijd de beste en vriendschappelijkste gevoelens voor de vreemdelingen en de spanning werd ten laatste zoo groot, dat in 1381 een oproer het gevolg was, waarin 13 Vlamingen uit de Augustine Friars werden onthoofd. (Wat Tylers oproer). Uit Frankrijk kwamen vele adellijke families op de Engelsche kusten een toevlucht zoeken. Vele daarvan gingen door aanhuwelijking geheel in het volk op, doch toen de tijden kalmer werden, vertrokken vele protestantsche families naar Holland en was Engeland dus zoo te zeggen de brug waarover tal van familiën hun weg naar Holland vonden. In 1548 waren er over de 5000 Hollanders te Londen. Hieronder waren de Walen begrepen. De refugés van de periode der Fransche vervolgingen onder Hendrik II vestigden zich meest in Norwich. Vooral nam het aantal Hollanders toe door het huwelijk van Eduard III met Philippa, dochter van Willem I, graaf van Holland en Henegouwen. ‘Gelukkig het huis’ staat in de oude kronieken opgeteekend, ‘van den Yeoman, waarin een van die Hollanders kwam, nijverheid en welvaart medebrengende. Zij die als vreemdelingen binnen de deuren kwamen, gingen er als bruidegoms uit en keerden als schoonzoons terug, na de dochters getrouwd te hebben van hun gastheer, die hen eerst onthaalde, ja zelfs gingen zij die Yeoman, in wier huizen zij een toevlucht hadden gevonden, vóór als edelen, groote goederen voor zich winnende.’ De Vlaamsch sprekende refugés, koning Eduard VI zeer gunstig gezind vindende, deden een beroep op de Hertogin van Suffolk, eene godvruchtige vrouw om hen te helpen in het verkrijgen van een vergaderhuis voor godsdienstige doeleinden. Door hare tusschenkomst (vóoral door Dr. Coke en Mr. Geeke, 's konings onderwijzer) kwam de zaak voor den koning. De ‘Privy Council’ besloot toen te geven een gedeelte van het ontbonden klooster van de ‘Augustine Friars’ in London aan: Martinus Micronius en Gualterus Delaenus, bedienaren van Gods woord voor het gebruik van hun en hunne broeders. Met andere voorrechten werd dit door ‘letters patent’ van den koning bevestigd op 24 Juli 1550, gedagteekend van Leigh en wel aan Joannes A. Lasco en Joannes Utenhove.Ga naar voetnoot2) Van dien dag af kan men zeggen dat de Hollandsche Kerk bestaat, waarin 21 September 1550 de eerste dienst gehouden werd. Joannes Lasco werd als 1e superintendant en Walter de Leene, Martinus Flandrus, Franciscus Riverius en Ricardus Gallus werden als eerste vier predikanten aangewezen. Het klooster behoorde eenmaal aan de rijke kluizenaarmonniken van St. Augustine en was in 1253 door Humphrey Bohun, Graaf van Hereford gesticht. De tegenwoordige kerk bouwde zijn kleinzoon in 1354. Het voorste gedeelte met het koor en de kapellen verkreeg de markies van Winchester, die een gedeelte van het gebouw ontheiligde door het als korenmagazijn in te richten. Het koor veranderde hij in een kolendepot, de monumenten verkocht hij en het lood van het dak werd te gelde gemaakt, op de plaats der kluizen en in den tuin bouwde hij een groot huis, waar nu de kantoren staan in Old Broadstreet, Winchester huis geheeten. Bij de troonsbestijging van Koningin Marie kwamen de vreemdelingen, die groote welvaart genoten, in minder goede omstandigheden. Toen het huwelijkscontract met Philips II van Spanje gesloten was, werd een proclamatie uitgevaardigd, | |
[pagina 55]
| |
alle Hollanders en andere protestantsche refugés binnen 24 uren verbannende. Joannes Lasco, Martinus Micromius en Joannes Utenhovius verlieten met 175 anderen in twee Deensche barken het land en nog 32 anderen onder de zorg van Walter en Petrus Delaenus. Zij namen tal van documenten mede. Na de terugkomst der refugés bij Koningins Elisabeths troonsbestijging werd de oorspronkelijke Charter niet bevestigd, maar moesten de vreemdelingen zich onder den Bisschop scharen, omdat niet toegelaten werd dat de kerk een ‘Corpus Corporatum politicum’ zou worden. Hun vorige kerk in Austin Friars kregen zij in 1560 weer ter beschikking. In Sandwich werd in 1560 eveneens een kerk gesticht door de 200 families die zich daar gevestigd hadden. Volgens de archieven brak in 1563 een pest te Londen uit, waaraan vele Hollanders bezweken en maakten alle vreemdelingen hun testament. Op 5 November 1564 werd door de Koningin toestemming verleend aan 30 handwerkslieden om zich te Norwich te vestigen, elk gezin uit 7 personen bestaande, het totaal Hollanders en Walen echter 300 niet te boven gaande. De arme Vlamingen die van Hammers en Guisnes overkwamen hadden een begraafplaats, welker naam tot Hangmans gains werd verbasterd. Wij vinden in die jaren vermeld dat aan enkele Hollanders en Vlamingen monopolies werden gegeven, zooals een zekere Bertie van Antwerpen in 1565 voor het uitsluitend recht om gedurende 20 jaar zout te maken en 2 jaar later aan Anthonus Beckx en Johan Guarre vergund werd een fabriek voor het vervaardigen van tafelglas op te richten. Wij vinden vermeldGa naar voetnoot1) dat in 't zelfde jaar Guilliam Boonen, een Hollander koetsier van de Koningin werd en het gebruik van koetsen in Engeland invoerde. Zijn vrouw steef de manchetten der Koningin voor 't eerst (Stows annals 867) Het was mevrouw Dinghen van den Plassche, dochter van een Vlaamsch ridder uit Teenen, die in Engeland het stijven leerde (voor £ 5 leerde zij stijven en voor £ 20 stijfsel koken) zij werd spoedig rijk en verkreeg veel eigendommen. Ook lezen wij dat steenen potten, borstels, speelgoed door de Hollanders in Engeland werden ingevoerd en het vervaardigen van baai door hen werd geleerd De komst van den ijzeren Hertog van Alva in Holland was oorzaak dat weer een groot aantal Hollanders en Vlamingen op Engelands kusten vrijheid zochten en hun handel en nijverheid overplantten. Zij vestigden zich voornamelijk te Norwich, Sandwich, Colchester, Southampton en Maidston, waar hun toegestaan werd God in hun moedertaal te dienen. Eveneens vonden velen hun weg naar Great Yarmouth, Lynn en Canterbury. Te Dover was vóór 1576 een Hollandsche kerk en evenzoo te Thetford. De Hollanders te Norwich hadden het gebruik der Black Friars church; na 1618 werd die voor 6 shilling 8 pence per jaar verhuurd. In 1713 werd een huurcontract opgemaakt voor 200 jaar voor dezelfde som! De boekdrukkunst werd in 1570 te Norwich ingevoerd door Antonie Solen, die aldaar tal van boeken in het Hollandsch drukte. Nog dient bizondere vermelding dat Jacob van Meeteren (Demetrius) een voorganger onder de Hollanders en koopman te Londen de z.g. ‘Coverdale Bijbel’ uit het Latijn en Hollandsch in het Engelsch liet vertalen op eigen kosten, welk werk in 1535 klaar kwam en te Antwerpen werd gedrukt. Tot voor kort werd dit werk toegeschreven aan Sir Myles Coverdale, die echter volgens de laatste onderzoekingen de revisie op zich heeft genomen. Demetrius die Consul van België en Holland was, stierf hier 18 April 1612. Tot 1711 bestond er een Hollandsche kerk te Stamford. Wij vinden wederom vermeld dat de pest in 1603 hevig woedde en 53 families totaal uitstierven onder de Hollanders, terwijl er 670 Hollanders aan bezweken. De Ned. Herv. kerk stichtte in 1603 een bibliotheek, welke door een legaat van Marie du Bois groot £ 300, zeer werd uitgebreid in 1650. Deze oude en kostbare verzameling aangegroeid in den loop der jaren door schenkingen van predikanten de Oost-Ind. Compagnie, de Hollandsche gezanten en gemeenteleden, werd in 1862 door den kerkeraad overgebracht naar de guildhall, na den grooten brand, welk werk met groote zorg geschiedde. Deze merkwaardige bibliotheek, die een kleine 1900 boekdeelen groot is, bevat tal van manuscripten (47), voorts 331 oorspronkelijke brieven door Abraham Ortelius en zijn tijdgenooten geschreven (sinds 1524) en 310 brieven en documenten van af 1544 over zaken de kerk betreffende in het Hollandsch, Latijn, en Fransch. Onder de brieven zijn er van Prins Willem I en Marnix van St. Aldegonde. De bibliotheek behoort nog aan de Hollandsche gemeente, doch wordt beheerd door het bestuur van de ‘Library of the Corporation of the City of London’ en is kosteloos ter beschikking van het publiek. Er wordt helaas weinig gebruik van gemaakt. Ter zelfder tijd dat de bibliotheek werd aangelegd, kocht de gemeente een kerkhof en de aangrenzende gebouwen voor de som van £ 600 van den markies van Winchester. Deze eigendommen, waarop later groote gebouwen (kantoren) werden geplaatst, leveren de kerk aanzienlijke rente op. Met de schenking van den jongen koning Edward VI is dus deze Hollandsche gemeente in het bezit van groote inkomsten en eigendommen gekomen en tot eer der gemeente mag vermeld worden dat het aanbod van een rijke firma in de stad eenige jaren geleden van de hand werd gewezen, die een som van 500.000 pond er voor had willen geven buiten en behalve het bouwen van een nieuwe kerk en een pastorie. De grond, die bijna 4 eeuwen in | |
[pagina 56]
| |
het bezit van de Hollanders is geweest en door traditie en geschiedenis is gewijd, is gelukkig voor het nageslacht behouden met de eeuwenoude kerk en niet, tot verwondering van vele materialisten, voor een groote som goud verkwanseld. Dat ware schending van eer en verleden onzer natie geweest. Dat ik u veel van 't kerkelijk leven der Hollanders in verloopen eeuwen vertel, behoeft geen nadere verklaring; kerk en maatschappij waren in die dagen waarin ik u verplaats, nauw ineengeweven, zoo nauw, dat de eene niet zonder de andere is te behandelen. De Austin Friars kerk werd begin 1617 gerestaureerd en de koning, die dat jaar naar Schotland wilde gaan, sloot een leening voor dat doel, waarvoor Hollandsche kooplieden en kerkeleden ten bedrage van £ 20.000 teekenden onder borg van de ‘Privy Council’. Donkere wolken trokken er in dat jaar over de Hollandsche kolonie en er heerschte een hevige beroering, die tot politieke verwikkelingen aanleiding gaf. De ‘Solicitor General’ beweerde n.l. dat er voor £ 700.000 aan munt- en staafgoud was uitgevoerd door vreemdelingen en ondanks alle protesten zoowel van de kooplieden als het Hollandsche Gouvernement, werden een aantal personen veroordeeld en vervolging in al haar gestrengheid toegepast. Boeten van 2000 tot 20.000 pond werden opgelegd aan 20 Hollanders, die bij wanbetallng kennis maakten met de ‘Fleet prison’. Hun goederen werden verbeurd verklaard. De som van 136.000 pond boete werd door bemiddeling van Caron, door den koning tot 60.000 verminderd. De archieven vertellen ons voorts dat er in 1621 in 121 verschillende ambachten 10.000 vreemdelingen waren en dat Sir Henry Appleton, die vele eigendommen had in Canvey Island in Essex bij Southampton, ⅓ van het eiland als eenvoudig leengoed aan Joan Croppenburgh, een Hollander gaf, overwegende dat hij het eiland van overstrooming door de rivier zou kunnen vrijwaren. Croppenburgh die met 100 arme Hollanders reeds eenige jaren tevoren begonnen was het eiland te bebouwen en in te dijken, richtte in 1628 een verzoek tot den Koning om vergunning te bekomen tot het bouwen van een eigen kerk, waarin in hun landstaal kon gepredikt worden. Dit werd toegestaan en de Hollandsche kerk in Londen werd door den Bisschop van Londen uitgenoodigd een predikant aan te wijzen. Er verrees een houten kerkje, dat echter in 1712 deerlijk vergaan was. De tegenwoordige kerk werd in 1745 gebouwd van gedeeltelijke bijdragen van de bewoners en van een gift van Daniel Scratton, eigenaar van den grond. De laatste vermaakte nog 20 pond per jaar aan de kerk, mits er jaarlijks daarvoor 20 preeken gehouden werden. Dat de Hollanders in waterbouwkunde en in de kunst van inpolderen steeds een grooten naam hebben gehad, bleek opnieuw in 1622, toen de Koning en zekere grondeigenaars een schikking troffen met Cornelius Liens en Cornelius Vermuyden (een bekwaam Hollandsch ingenieur), om 360.000 acres grond in Northampton, Lincoln, Cambridge en Essex te draineeren. 120.000 acres werden aan den Koning geschonken, zelf behielden de eigenaars 50 000, terwijl er 20.000 apart werden gehouden om fondsen te verkrijgen. Vermuyden kreeg als belooning in 1625 een stuk grond in Essex. Een jaar later ondernam hij nogmaals het draineeren nu van 70.000 acres te Hatfield Chase bij de rivier de Humber. Het kapitaal werd in Holland bijeen gebracht en Vlaamsche en Fransche arbeiders aan het werk gezet. Vermuyden verbond zich met zekeren Priem uit Yperen, en werd in 1629 geridderd. Op aandrang der Hollanders werd in 1638/9 te Ancholme gedraineerd. De groote sluis die zij te Ferriby bouwden, kostte 3000 pond en had 24 deuren. Zij polderden op het eiland Ely ook nog 36000 acres in. Zonderling klinkt ons de vermelding dat in 1640 de Hollanders gevraagd werd de regeering geld te leenen en dat op hun weigering, de behandeling van 1617 indachtig en het in dat jaar gebeurde, een belasting van 3 penny in het pond werd geheven op alle goederen van vreemdelingen, die Londen binnen kwamen. Bij parlementsakte werden in 1642 de rechten der Kerken te Londen, Norwich, Canterbury. Colchester, Sandwich, Yarmouth, Southampton, Maidstone, Isle of Canvey, Isle of Axoline (in Lincolnshire) en Hatfield Chase (county of York) geregeld. De groote brand die in 1666 te London woedde gedurende 4 dagen en 460 straten, 13000 huizen, en 90 kerken verwoestte, werd aan de vreemdelingen toegeschreven. Ofschoon al de kerken in de ‘city’ in asch werden gelegd, bleef de Austin Friars kerk gespaard. Door het herroepen van het Edict van Nantes kwamen duizenden vreemdelingen hier, waarvan velen later naar Holland gingen. Een groot aantal door gelukkigen handel en nauwgezetheid rijk geworden, kochten zich zoodra zij genaturaliseerd waren, goederen en gingen door aanhuwelijking geheel in het Engelsche volk verloren. Velen veranderden ook hun namen als Hullenberge in Hollibury, de Wilde in Savage, van de Velde in Field, Woud in du Bois. * * *
De komst van Prins Willem III, stadhouder van Holland, achterkleinzoon van den vader des vaderlands, die de Spaansche tyrannie zoo dapper had weerstaan van Koning Philips II en Holland van het Spaansche juk had bevrijd, werd met ingenomenheid door de Hollanders in Engeland begroet. Gehuwd met Maria, 's Konings dochter, werd hij tot Koning van Engeland uitgeroepen in 1689. De verdiensten van den Stadhouder-Koning, aan wien het Engelsche volk zoo veel is verschuldigd hier uit te meten, behoef ik niet. Bekwamer pennen hebben het gedaan. Vergun mij echter op te merken, dat deze groote staatsman, die in de 17e eeuw Europa's politiek beheerschte in Engeland reeds lang gehuldigd werd, door van hem meer dan een standbeeld op te richten, indachtig aan | |
[pagina 57]
| |
het spreekwoord dat het een groot land is, dat zijn groote mannen eert, maar dat Nederland, dat had moeten vóórgaan den grooten oranjevorst te eeren, nog steeds beraadslaagt òf er lust en fondsen zijn om het plan ten uitvoer te brengen. Prins Willem bracht vele Hollanders hier over, die hem hadden vergezeld of gevolgd waren en niet weinigen onder hen maakten naam en fortuin, kregen mooie benoemingen in leger en vloot en werden in den Engelschen adelstand verheven, zeer tot ontevredenheid der Engelschen, die den Koning van partijdigheid voor zijn landgenooten beschuldigden. Defoe, de Eng. dichter, drukte dit in een gedicht uit, geheeten: ‘The true born Englishman’ met de aanvangregelen: ‘We blame the King, that he relies too much
On Strangers, Germans, Hugonots and Dutch,’ enz.
Willem III, wenschende de linnenvervaardiging in Ierland te vestigen, ontbood Louis Crommelin in 1698 uit Holland. Hij en zijn familie kwamen uit Amsterdam over en vestigden zich te Lisnagarven, later te Lisburn. De Koning schonk hem 800 pond 's jaars als rente op 10.000 pond door hem en zijn vrienden voorgeschoten om het plan uit te voeren. Hij kreeg nog 200 pond als pensioen en elk zijner assistenten 40 pond, terwijl voor een fransch predikant die Crommelin uit Holland had medegebracht, 60 pond 's jaars werd bestemd. Hij bracht 1000 weefgetouwen en spinnewielen van verbeterde samenstelling uit het vaderland over en werd door tal van families gevolgd. Later werd hij de ‘Overseer of the Royal Linen Manufacture of Ireland’. Prins Willem richtte bij zijn komst aanstonds een Hollandsche dienst in in het paleis St. James, waarvoor 160 pond voor een Hollandsch predikant werd uitgetrokken en nog 20 pond voor brood, wijn en kleine onkosten. Van 1689 tot 1809 heeft de Hollandsche Kapel in ‘St. James Palace’ bestaan, toen ze tengevolge van een brand werd afgeschaft. De registers worden nu bewaard in het ‘Somerset House’ (no. 40 in de lijst der vreemde kerken.) Bij de kroning van George I in 1714, werd een Hollandsch adres aangeboden. Na dien tijd vindt men weinig meer der Hollandsche kerken vermeld. De Gemeenten hielden op te bestaan en verdwenen. Al de registers zijn weg, behalve die van Austin Friars en St. James, te Londen en van Colchester en Norwich. De archieven der Austin Friars zijn nagenoeg volledig (doop- en trouwregisters) van 13 Mei 1571 af tot heden en in goeden staat. De doodenregisters beginnen 1675.Ga naar voetnoot1) Van Colchester zijn alleen behouden de doopregisters van 1645-1728 toen de dienst ophield. Die van Norwich, welke geschonden en onvolledig zijn, werden begonnen in 1596/7. De Walen en Belgen verdwenen onder de Franschen en alleen in Austin Friars wordt nog een Hollandsche dienst gehouden. Slechts te Norwich is nog een kleine som over, afkomstig van de huur van kleine eigendommen (huisjes) die verdeeld wordt onder de weinig arme afstammelingen der Hollandsche ‘Settlers’. Eens per jaar gaat de predikant van Londen er heen om er volgens de bestaande bepalingen een preek te houden (in het Hollandsch en Engelsch), met groote moeite kan dit echter uitgevoerd worden door den slechten toestand en de verwaarloozing in het verleden van het eigendom tot de kerk behoorende. Zoo ik reeds aanstipte, brak er in 1862 een hevige brand in de Austin Friarskerk uit, welke het dak en het geheele binnenste der kerk vernielde. Door een wonder bleef het archief gespaard, Ofschoon er toen stemmen opgingen het gebouw te sloopen, is het toch zoover niet gekomen. Met veel moeite werd het gerestaureerd, een nieuw orgel aangeschaft en had de verhuizing der bibliotheek plaats, alles tegen een kosten van 13000 pond. De verzekering dekte hiervan 12000 pond. Op den 1en October 1865 had de heropening plaats. Vermeld dient nog te worden dat tot 1815 in den Engelschen adelstand werden verheven 23 Hollanders tot ‘Baronet’, enkele meer belangrijke personen en hun afstammelingen tot ‘Knight’, terwijl tot 1859 nog 15 Nederlanders tot de ‘Peerage’ werden verheven. Verscheidene daaronder zijn uit den tijd van den grooten Stadhouder-Koning. Een gedeelte van het archief is nog in de kerk bewaard. De groote brand had den kerkeraad de noodzakelijkheid doen inzien van een veiliger plaats. Er werd een speciale ‘strong room’ gebouwd in het Noorden der kerk, waar de oude getuigen van ons verleden tegen alle gevaar beveiligd zijn. Weinig kerken in Engeland hebben hun archieven in zulk een goeden staat en met zooveel zorg bijeen gebracht als de Hollandsche in Austin Friars. Alle documenten zijn met zorg door een expert - Professor J.H. Hessels van Cambridge - gebonden en tot boekdeelen gevormd, een arbeid die 12 jaren geduurd heeft en duizenden heeft gekost. Bovendien heeft de kerk op hare kosten al de brieven en documenten laten drukken en vertalen in drie groote deelen, die van een letterkundig en historisch standpunt buitengewoon kostbaar zijn, onder den titel: ‘Register of the attestations, or certificates of membership, confessions of quilt, certificates of mariage, bethrothal, publications of banns etc. preserved in the Dutch Reformed Church, Austin Friars from 1568-1872’, hetwelk in 1892 verscheen en voorafgegaan was door ‘archives of the London Dutch Reformed church’, in 1887 en 1889. Fred. Oudschans Dentz. (Slot volgt.) |
|