Neerlandia. Jaargang 9
(1905)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 50]
| |
IIIIk vernam, dat de minister eene wijziging heeft voorgesteld in bovengenoemde wet - welke wijziging is in den geest van het artikel van Mr. de Beaufort (Weekbl. v.h. Recht 8130); het m.i. onjuiste standpunt ‘dat een Nederlander in het Buitenland zich elke 10 jaar moet opgeven’ blijft dus gehandhaafd. Slechts zal volgens dit ontwerp hij, die door eene nalatigheid in opgave zijn Nederlanderschap heeft verloren, dit zonder kosten kunnen terugkrijgen. Ik hoop, dat het voorstel niet zal worden aangenomen. Er kan m.i. maar één hoofdregel zijn: is men Nederlander, dan blijft men het, hoelang men ook in den vreemde woont. Op dien regel mag men dan noodzakelijke uitzonderingen maken als: verlies door naturalisatie in een ander land, door het gaan in vreemden krijgs- of staatsdienst enz. In den laatsten tijd is duidelijk genoeg gebleken, dat Hollanders in 't Buitenland het ook aldus wenschen. Het adres van de Kamer van Koophandel te Londen in 1904, ondersteund door de K.v.K. te Parijs; het adres van de Hollanders in Belgie; de vergadering te Londen op 11 Jan. '05; alle willen hetzelfde: ‘geene opgave’. En merkwaardig is nu, dat in 1892 de Minister Smidt in zijn ontwerp en memorie van toelichting de Nederlanders in den vreemde weinig ter wille was, maar dat daarna een achttal adressen van Nederlanders in het Buitenland waren ingekomen, die tegen het ontwerp protesteerden en de minister toen, volgens zijn antwoord aan den Heer Beelaerts van Blokland ‘wegens den goeden indruk door die vertoogen aangebracht, aan de wenschen van onze stamgenooten in het Buitenland is tegemoet gekomen’. Terwijl het thans (ruim 12 jaar later) weer door den drang van Nederlanders in het Buitenland is, dat de wet zal worden gewijzigd - maar hoewel die in het Buitenland toevende Nederlanders weer eene concessie weten te verkrijgen, hebben ze nog niet hun zin en ik ben overtuigd, dat hun drang zal aanhouden totdat ze bereikt hebben, wat ze willen. En dat ijveren om hun nationaliteit te behouden, zal hun tot eer strekken. Is het dan niet veel eenvoudiger om nu de wet wordt gewijzigd, dat ook afdoende te doen, zoodat men niet over eenige jaren voor de derde maal zal moeten beginnen? En nu zegge men niet: van de 30.000 Nederlanders in Londen gaven zich slechts 1.700 op, als hoofden van gezinnen te zamen hoogstens 8.500 personen vertegenwoordigendGa naar voetnoot1); dus de belangstelling is toch niet zoo heel groot - want men bedenke, hoeveel moeite het steeds kost om menschen er toe te brengen zich voor iets op te geven, zelfs waar het hun geene moeite kost (wat zeker voor menig Nederlander, die ver van een consulaat woont niet geldt): getuige b.v. de moeite van kiesvereenigingen om vele gerechtigden in Nederland te bewegen zich op te geven om op de kiezerslijsten te worden geplaatst. De Heer Stoop te Londen heeft zich over dit ontwerp zeer juist uitgelaten toen hij zeide: ‘dat deze wijziging alleen vergemakkelijking van naturalisatie betrof, een bijzaak dus, waardoor de noodlottige beginselfoutGa naar voetnoot2) van de wet onhersteld blijft.
De rede van Mr. W. Roosegaarde Bisschop te Londen 11 Jan. gehouden, vestigde mijn aandacht op eene onjuistheid in mijn artikel in Neerlandia, December 1904; welke ik door gemis aan de noodige boeken maakte. Op blz. 162 2e kolom, boven, schreef ik: ‘van ouds was deze regeling bij ons anders enz. aldus het Oud-Hollandsch Recht; het B.W. in 1838 en de wet van 1850 (Sb. 44).’ Zoowel het B.W. in 1838 als de wet van 1850 zeide: ‘dat men het Nederlanderschap verliest door een 5-jarig verblijf in een vreemd land, met het kennelijk doel (oogmerk) om niet terug te komen.’ Daar men evenwel onder die wetten steeds zeggen kon: ‘mijn doel is om nog eenmaal naar het Vaderland terug te keeren’ en zooals van zelf spreekt, het tegendeel bijna nooit was te bewijzen, zoo was de feitelijke toestand, dat men Nederlander bleef, hoelang men ook in 't Buitenland was. In het Oud-Holl. Recht was de hoedanigheid van Nederlander niet bekend; die van b.v. Hollander, Zeeuw of Groninger, in elk geval geheel anders dan het tegenwoordige begrip van nationaliteit. Men had er het poorterschap der steden, 't welk niet eens alle inwoners eener stad bezaten, en dat verloren ging bij het verlaten der stad.Ga naar voetnoot3) Trouwens uit de Geschiedenis trachtte men in deze niet te veel argumentente putten; de toestanden zijn door het meerdere reizen en vertoeven in 't buitenland, alsook door de grootere waarde die men thans aan zijn nationaliteit hecht, te veel veranderd. H.J. Boelen. 21 Februari 1905, Samarang. |
|