Rudolphine Scheffer en de zoetvloeiendheid onzer taal.
Mej. Rudy Scheffer, vroeger aan de Koninklijke Vereeniging Het Nederlandsch Tooneel verbonden, die in Amerika lezingen en voordrachten gaat houden over onze taal en letterkunde, maakte voor en na den Z.A. oorlog veel opgang in Engeland met het zeggen van Hollandsche verzen.
Eigen Haard had kort geleden een artikel over haar, waaruit het volgende is overgenomen:
't Was een feestavond ter eere van de Boeren, met Generaal Botha als hoofdpersoon. Onder de velen die zich in de salons bewogen, waren de bekende W.T. Stead, Sir Edward Grey, een Boerenvriend uit het Parlement, en Miss Emilie Hobhouse, de sympathieke verdedigster van de vrouwen en kinderen in de concentratiekampen. Voorts alle leden van het Stop the war-comité, ongerekend een menigte menschen van allerlei landaard. Te midden van dit woelige, babbelende gezelschap, stond Generaal Botha als een jonge reus, zoo kalm en rustig in zijn eenvoud, zoo onbevangen en toch zoo fier, - saevis tranquillus in undis.
Miss Rudy werd als gewoonlijk verzocht een Hollandsch versje voor te dragen. Zij gaf toen ‘Het looze visschertje,’ daarna ‘Lief Elsje’ van Ten Kate en ‘De eerste kus’ van Frans de Cort. Aan het einde oogstte zij grooten lof, en iedereen liet zich voorstellen om haar te complimenteeren. Maar daarbij rees er een algemeene twijfel! Die zoetvloeiende taal, dat kon geen Hollandsch zijn want Hollandsch was immers erkend leelijk. Toen deed Miss Scheffer een beroep op generaal Botha, waarop deze met rustige zekerheid verklaarde, dat wat men gehoord had inderdaad Hollandsch, Hóóg-Hollandsch was geweest. Van dit oordeel was geen hooger beroep, en iedereen moest er voor zwichten. Zoo vierde onze taal dien avond een schoonen triomf, dank zij juffrouw Scheffer. Niemand minder dan Prins Kropotkin, de langbaardige Russische anarchist en wereld-beroemde schrijver, kwam haar zijn hulde brengen zeggende dat haar taal zeer melodieus moest zijn, want dat ze hem als muziek in de ooren had geklonken.