Zuid-Nederland.
Hendrik Waelput.
Is de naam van Peter Benoit thans in Noord en Zuid bij groot en klein bekend, zijn roem mag ons niet doen vergeten, dat nog tal van kunstenaars zich op het gebied der nationale toonkunst verdienstelijk hebben gemaakt en onder dezen niet in het minst Hendrik Waelput.
Hendrik Waelput - die naam zal velen in Noord-Nederland nog onbekend zijn - geboren te Gent op 26 October 1845, was reeds kandidaat in de wijsbegeerte en letteren aan de hoogeschool aldaar, toen de muzikale aanleg, die zich reeds vroeg in hem had geopenbaard, er hem toe bracht de weinig dichterlijke studiën in de rechten aan de muziek op te offeren. Leerling van K. Miry, Fr. Fétis en K. Hansens, behaalde hij in 1867, met zijne cantate ‘Het Woud’ den prijs van Rome. Na den prijskamp deed hij eene kunstreis in Duitschland.
Van 1869 tot 1871 was hij Bestuurder van de Brugsche Muziekschool, die onder zijne leiding eene belangrijke ontwikkeling nam. Doch hem zijn evenmin als aan Peter Benoit de tergende, ontmoedigende vijandelijkheden en tegenwerkingen van allen aard bespaard gebleven. Hij was, helaas, niet begaafd met de taaie strijdkracht, die onzen Vlaamschen Reus alles deed overwinnen; hij nam zijn ontslag als bestuurder der muziekschool.
Beurtelings orkestbestuurder aan het Vlaamsch Tooneel te Brussel, en aan de schouwburgen van Den Haag, van Dijon (Frankrijk), van Gent, van Luik en van Antwerpen, werd hij overal hoog gewaardeerd om zijne buitengewone gaven als orkestdirigent. Van November 1879 tot aan zijnen dood in 1885 was hij als leeraar in de harmonie aan Benoit's muziekschool gehecht.
Hij was een componist van wonderschoone muziek. Zijne vier symphonieën voor orkest hebben hem den verdienden bijnaam van modernen Beethoven verworven. Benoit zelf heeft twee er van doen uitvoeren. Zijn lyrisch drama Stella (1870) werd op Antwerpen's lyrisch tooneel, het eerste jaar van zijn bestaan, opgevoerd.
Verder schiep hij nog mannenkoren, cantaten, ouvertures, enz.
Van zijne liederen, zijne meesterlijke liederen, zegt Joris De Bom: ‘Zij alléen zouden volstaan om zijn roem te handhaven! Denk slechts aan Jeugd en Liefde, Op het strand, Aan U, Afscheid, In de Duinen, en zooveel andere. Hoe dikwijls klonk hier (in Antwerpen) hun eigenaardige wijze en tooverden zij ons in een atmosfeer van verrukkelijke innigheid en zachten weemoed.’
E. Callant, die een persoonlijk vriend van Waelput was, zegt van hem:
‘Men staat verbaasd over het groot getal gewrochten, welke zijn geniale geest voortbracht, en wordt getroffen door het zwervend leven, dat hij leidde, niet slecht gelijkende op de minnezangers uit vroegere eeuwen, die van stad tot stad, met den lust en de poëzie in het hart, het volk hunne schoonste liederen toezongen.
Maar hij was niet enkel een minnezanger; hij bezong in zijn schoone moedertaal de roemrijke geschiedenis van zijnen geboortegrond: hij bezong in zijne grootsche cantate De Pacificatie van Gent, den martelaarsstrijd onzer voorouders; hij roert u het hart tot medelijden, hij grijpt u aan en ontsteekt in u den haat tegen de dwingelanden; hij zingt het verlossingsgezang, en gij, verrukt en opgetogen, juicht men den kunstenaar mede!
Hij bezong de Vlaamsche schilderschool in zijne Memlinc-cantate.
Hij bezong de Vlaamsche dichters in den persoon van Hendrik Conscience, door zijn Hulde aan Conscience.
Hij bezong den vrede, de broederliefde in zijnen Zege der Wapens.
Hij bezong de natuur, het poëtisch leven in zijn Woud.
Hij bezong alles, wat een' dichter roert of bezielt: het geluk of de droefheid, het leven met zijnen lach en zijne vreugde of het koude aardsche wroeten in armoede en smart.’
En zulken toonkunstenaar kennen wij ternauwernood!
Maar nu is de verwezenlijking nabij van Benoit's voorzegging op Waelput's graf: ‘Heden zijn wij