Nederlandsch de wereldtaal?
Aan Neerlandia werd ‘ter beoordeeling’ gezonden een weekblad: La Saison, journal Hebdomadaire. Reclame. Distribué Gratuitement. Scheveningue No. 132, 2me Année 1905. La Haye. Samedi le 28 Janvier 1905.
Een blad dus voor Franschen bestemd en, waarschijnlijk om onze drukkers te bevoordeelen, in Nederland gedrukt. Hoe echter wordt het aan zijn adressen in Frankrijk verzonden? Rechtstreeks? Maar dat is zeer kostbaar. In pakket dan en in Frankrijk zelf op de post gedaan? Maar dat gaat in Frankrijk zoo gemakkelijk niet. Ieder die drukwerk in pakket daarheen verzendt, weet met welke vertragingen tengevolge van het angstvallig onderzoek aan een der ministeries, de bezorging geschiedt.
Dus of er zijn belangrijke fondsen - geheime? - om van hier uit rechtstreeks te bestellen, of de Fransche Regeering geeft aan La Saison zeer bijzondere voorrechten, ongeveer gelijk aan die, welke regeerende vorsten, prinsen van den bloede en gezantschappen op postgebied genieten. In beide gevallen is de zaak hoogst merkwaardig, om niet krasser woord te gebruiken.
La Saison namelijk heeft enkel advertenties, en nu komt het vreemde, advertenties in het Nederlandsch. Welk belang kan Frankrijk er bij hebben de verspreiding van zulk een blad met groote geldelijke opoffering, of wel met een altijd bedenkelijke uitzonderingsmaatregel, ter hand te nemen? Erger nog. Welk belang heeft Frankrijk er bij om met krenking van eigen nationale welvaart, b.v. de Parijzenaars naar Hollandsche winkels, bodega's, wasch- en strijk-inrichtingen enz. als te jagen? Oplossing is niet mogelijk dan dat Frankrijk er groot belang bij heeft dat onze taal zijn tweede taal, later misschien, wie weet, zijn eenige taal wordt. Practisch als de Franschen zijn, verspreiden zij als lokaas voor de studie een verzameling uitgelezen adressen, met allerlei onweerstaanbaarheden. En men moet zeggen, de methode is handig. Rekenende op mogelijke ontmoediging, daar onze taal naast hare bekoring voor den beginner ook hare luttele bezwaren telt, heeft de Fransche regeering - want die is het - gezorgd voor een overgangstaal. Zoo leest men in de Hollandsche advertenties plotseling patisserie moderne; confiseur-cuisinier; bureau de change, of, als verkwikking bedoeld, een Fransche spijslijst, met potage, saumon, filet de boeuf, ris de veau en dergelijke. Op die wijs is werkelijk de aanpak voor den vreemdeling minder bezwaarlijk geworden. Toch wagen wij de vraag of niet in plaats van soep, zalm, ossehaas en zwezerik, beter voor den eerstbeginnende in een andere advertentie, hamburgerribben, muisjesrookvleesch en kalfsleverworst waren vertaald, omdat die woorden enkel in het Groote Woordenboek staan, of na lange jaren komen te staan, en het dagelijksche gebruik hiervan in elk Fransch gezin kwalijk kan worden geëischt.
Moeten wij Nederlanders nu ons in die stelselmatige verovering van onze taal verheugen of niet?
Hierbij blijven tijdelijke gevaren buiten spel. Want ongetwijfeld kan het oogenblik komen, dat bij grooten toeloop uit Frankrijk op diens advertentie, de erwtensoep 25 cent per portie, bij Pierre Vos, Cuisinier, uitverkocht is, of de Oudste 's-Gravenhaagsche Snelwitterij sneller zal gaan witten dan wenschelijk is, teneinde ieder te gerieven. Ook kunnen na hun verlokkelijke aanbiedingen, voor de 's-Gravenhaagsche Begrafenis-Maatschappij te drukke dagen aanbreken. Maar dat alles is voorbijgaand, dat komt terecht. De alles beslissende vraag is: wat voert Frankrijk in het schild? Is het om een woord mee te kunnen spreken en schrijven over de plaatsing van den vredestempel, dat het Fransche volk Nederlandsch leert? Of tracht het een voorsprong te krijgen op Duitschland, dat zich zoo gaarne onze oudste broeder noemt? Neerlandia is geen politiek blad en gaat dus op deze kwestie niet nader in. Het wenscht alleen maar te zeggen dat het gevaarlijk is dat Nederlanders zelf zich met deze zaak bemoeien. Want is zij geheel onschuldig, waarom geeft de Fransche regeering dit blad dan niet in Frankrijk zelf uit?