woelige water lag alles te deinen en te slingeren en te woelen, je zag de masten langzaam zwaaien, al heen en weer, kris en kras langs elkaar met 't spartelen der vlaggetjes of ze weg wilden waaien; 'n enkele tjalk lag dwars over zij, en de sleepertjes wiegden, en de vletten dansten en doken of 't hobbelpaarden waren, en de lage bakken daar hoosde 't over. De bruingeworden boompjes aan den kant woeien op eens heelemaal kaal, en de dorre bladeren zwermden overal rond.
Alvast lijkt ons dit voorbeeld, ook om het gegeven, de rivier met haar stoffage, den Afrikaner onbekend, niet snugger gekozen.
Gemakkelijk had de Transvaler, met wat kennis van onze nieuwe letterkunde, een stuk kunnen vinden, dat lezers, die aan het Hollandsch van de beweging van 1880 niet gewend zijn - en dat zijn de Afrikaanders uit den aard der zaak niet - heel vreemd moest toeschijnen. Ofschoon 't dan toch onjuist zou blijven, den bizonderen stijl van een schrijver voor ‘di Kaas zij taal’ uit te geven.
Nu is er echter aan de taal van het aangehaalde stuk niets dat van het gewone Hollandsch afwijkt, en het geheel is een levendige beschrijving - uit een stuk van den heer M.J. Brusse over het leven op de Maas - die elk Nederlander met eenig taalgevoel gemakkelijk begrijpt en, dunkt ons, ook waardeert, en er is geen twijfel aan, dat er ook onder Afrikaanders genoeg menschen van ontwikkeling zijn, die dit goede Hollandsch verstaan en op prijs kunnen stellen.
Wat bewijst de Transvaler met dat voorbeeld dan anders, dan dat het de redactie aan de noodige kennis van de Nederlandsche taal ontbreekt, en zij er dus eigenlijk niet over mee kan praten? Ware 't dat zij alleen den stijl van den schrijver niet fraai vond of de beschrijving niet geslaagd, 't zou wat anders wezen. Smaken verschillen. Maar 't is om de dwaasheid of de leelijkheid of wat? van de taal van het stukje, van de taal van den Hollander, aan te toonen, dat de redactie het stukje aanhaalt. En dat is 't waardoor zij zich belachelijk maakt. Het is alleen onwetendheid, die met een vreemde taal als raar spot.
Generaal de Wet heeft te Brandfort weer op het aambeeld van onderwijs en opvoeding voor het Afrikaansche volk gehamerd. En zoo doen telkens de voormannen. Blijkbaar hebben er niet alleen de ganschelijk ongeleerden onderwijs noodig, maar ontbreekt het ook hoogerop bij sommigen aan de noodige ontwikkeling.