Neerlandia. Jaargang 8
(1904)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdVerbetering van den volkszang.Vrijdagavond, 18 November 11. was in de groote zaal een gratis ontvangen publiek van ongeveer 130 personen, allen volwassen, samengekomen, terwijl het gemengd koor, onder leiding van Joh. Oostveen, op het podium en tooneel, rondom den vleugel. zich had geschaard. Het publiek was niet door openbare oproeping in de bladen, maar door bekendmaking aan de geregelde bezoekers en bezoeksters van ‘Ons Huis’ opgekomen en ontving, bij het binnenkomen den gedrukten tekst van twee liedjes: Mijne Moedertaal, woorden van Frans de Cort, muziek van Ludwig Felix Brandts Buys en Lentelied, woorden G. Antheunis, muziek van W. de Mol. Na een inleidend woord van genoemden directeur, waarbij hij het doel der bijeenkomst uiteenzette en de wijze. waarop hij het zou trachten te bereiken, zong het gemengd koor | |
[pagina 172]
| |
het eerste lied, waarvan de melodie, evenals die van het tweede, met overal goed zichtbare noten op een groot blad papier, naast het tooneel, te zien was. Het zong het niet één - maar driemaal. De mannen een koeplet afzonderlijk en de vrouwen afzonderlijk. De heer Oostveen, die eerst, om zijn gemengd koor te dirigeeren, aan het publiek zijn rug had moeten toonen, had zich nu gewend en sprak het publiek als zijn tweede, zijn groot gemengd koor aan. En de nieuwe koristen deden hun best; telkens klonk de zang duidelijker en beter. Ter afwisseling zong het koor van het tooneel enkele liederen, die het in den loop van het jaar had ingestudeerd en die met genoegen werden gehoord. Daarna werd het tweede lied op dezelfde wijze ingestuurd en daar de melodie gemakkelijker in 't oor viel dan die van 't eerste, was de uitslag nog gunstiger. Blijkbaar zong elk met lust mee. In de zaal heerschte een prettige opgewekte stemming, die den binnenkomende trof. Iemand, die van den aanvang af ‘Ons Huis’ bezoekt en vele gezellige avonden bijwoonde, verklaarde, zelden zooveel genoegen te hebben gehad als op dien zangavond. Ja, toen het uur van scheiden was gekomen, werden op sommiger verlangen, waarmede allen instemden, de beide liedjes nog eens gezongen. Die avond was een succès en dat succès is voor een groot deel te danken aan de prettige manier waarop de heer Oostveen het publiek toesprak en den zang leidde. Hij gaf aan 't geheel den stempel van gezelligheid en huiselijkheid, die zich aan allen mededeelde. Op Maandag 12 December ll. had een herhaling dezer zangoefening plaats. Ons Huis. | |
Regeeringstaal.Men heeft niet het recht te smalen op krantentaal, zoolang de Staatscourant zelf tegen onze taal zondigt, door onkunde of onverschilligheid. Bewijs dat zij dit doet, geve de volgende, op de tast gekozen bekendmaking van het Departement van Buitenlandsche Zaken: ‘Blijkens mededeelingen van het consulaat-generaal der Nederlanden te Kaapstad komt het in de laatsten tijd herhaaldelijk voor, dat niettegenstaande waarschuwingen van regeeringswege, Nederlanders in de Kaapkolonie landen zonder te voldoen aan de bepalingen der Kaapsche Emigratiewet van 1902, welke wet o.a. eischt, dat iedereen, die in de Kaapkolonie wil toegelaten worden, in het bezit moet zijn van p. st. 20 (pl. m. f 240), of van voldoende, door eenen Britschen consul in Nederland te teekenen bewijzen, dat hij in Zuid-Afrika eenen vasten werkkring vindt. Belanghebbenden wordt er nogmaals op gewezen dat, wie aan de bovengenoemde vereischten niet voldoet, per eerste scheepsgelegenheid weder naar Engeland wordt teruggebracht. Voor toelating in Transvaal en de Oranje-Rivierkolonie blijft een speciaal permit vereischt.’ Om te beginnen zal met de Kaapsche Emigratiewet wel de Kaapsche Immigratiewet zijn bedoeld; immers het geldt hier het komen in de Kolonie, niet het gaan er uit. Dan is een denkfout: de wet eischt dat iedereen in het bezit moet zijn, voor in het bezit zij of desnoods is, want het eischen sluit het moeten in. Minder fout dan verdachte ongewoonheid is: p. st. 20 voor £ 20, maar bepaald onzuiver is: te teekenen bewijzen, waar bewijs zou moeten staan, en te teekenen niet de beteekenis kan hebben van geteekend moetende worden, zooals de bedoeling schijnt te zijn, maar geteekend kunnende worden. Een niet uit te spreken getal, is een getal dat niet uitgeproken kan worden, niet een dat niet uitgesproken moet worden. Maar stel het kon hier zijn een bewijs dat door een Britschen Consul geteekend moet worden, dan zou het nog dubbel en dwars verkeerd zijn, omdat het een door den Britschen Consul geteekend bewijs moet wezen. Als de houder van het papier, dat dan nog geen bewijs zou zijn, dit in Kaapstad toonde met de opmerking, dat de Nederlandsche Regeering hem op het hart heeft gedrukt voor een papier te zorgen, dat de Britsche Consul nog moet teekenen, dan zou hij hoogstwaarschijnlijk door diezelfde Nederlandsche Regeering worden opgeofferd. Hij had dan maar beter moeten lezen wat er niet staat. Iets verder getuigt ‘weder teruggebracht’ van slap taalgevoel; weder toch is volmaakt overbodig, dus verkeerd, terwijl Oranje-Rivierkolonie Oranjerivier-Kolonie moet zijn. Maar dat de Nederlandsche Staatscourant spreekt van speciaal permit, waar het Hollandsch-Afrikaansch het woord pas heeft, en dus bijzondere pas de aangewezen uitdrukking is, dat doet de deur der ongerechtigheden toe. Kleine ongerechtigheden? Niet in de verschijnselen een voor een schuilt het groote kwaad, maar in de onzichtbare bron, in de onverschilligheid; bij eigen taal komt het er immers minder op aan; als het fransch was of engelsch, dan! En wie onze taal eert en verzorgt naar beste vermogen, die schudt bedenkelijk het hoofd en zucht: aan onze Ministeries moest het zóó niet zijn; daar wel het allerminst! | |
De Stadsbibliotheek van Grand Rapids.Ds. Henry Beets schrijft in De Standaard, verschijnend te Grand Rapids: ‘Het schijnt velen der Hollandsche ingezetenen van Grand Rapids onbekend te zijn, dat er in onze groote, nieuwe Stadsbibliotheek niet alleen Engelsche boeken zijn, maar ook Hollandsche. Er zijn meer dan twaalfhonderd Nederlandsche boeken. En wel van allerlei aard om binnen gepaste grenzen aan onze burgerij “elck wat wils” te verschaffen: boeken van schrijvers als Andriessen en Brakel, Bosboom-Toussaint en Busken Huet, Bilderdijk en Conscience, De Liefde en Louwerse, Cremer en Jonckbloet, Hooft en Hofdijk - kortom voor jong en oud, voorman en vrouw.’ De heer Beets laat dan een lange lijst volgen van in September aangeschafte werken en wekt alle Nederlandsch-kennenden te Grand Rapids op een druk gebruik van de bibliotheek te maken. |
|