De Vlaamsche Westhoek van Fransch Vlaanderen.
Tijdens de bloedige oorlogen van Richelieu en van Lodewijk XIV werd een strook van het graafschap Vlaanderen onwederroepelijk van het Vlaamsche land losgescheurd. Sedert dien is er nochtans onze moedertaal niet beduidend achteruit gegaan ondanks de stelselmatige en steeds onmeedoogende taalverdrukking vanwege al de Fransche regeeringen doorgevoerd.
Die taalbroeders in Frankrijk bewonen de arrondissementen Duinkerke en Hazebroek in het Noorder-Departement. Heden ten dage zijn zij ongeveer twee honderd duizend in getal (zoowat de bevolking der stad Gent met hare voorsteden.) Al wie die schilderachtige streek bezoekt, vindt wel de stad Duinkerke sterk verfranscht - ten minste in de hoogere standen en aan de oppervlakte - maar elders kan men zich nog in Vlaamsch-België wanen. Alzoo hoort men in de derde klassen op de spoorwegen niets anders dan West-Vlaamsch uit den mond der boeren, werklieden en kleine burgers.
De taalverdrukking, alhoewel plechtig verboden in de verdragen, waarbij die taalbroeders bij Frankrijk werden ingelijfd, begon reeds onder Lodewijk XIV. In 1803 verbood Napoleon I elk officiëel gebruik der moedertaal, zelfs in de private acten als testamenten, kwijtschriften, enz. In 1833 wilde Louis Philippe de volkstaal uit de lagere school verbannen, maar slechts onder de tegenwoordige derde Republiek werd die maatregel streng toegepast en zendt men niets dan Vlaamsch-onkundige onderwijzers onder die Dietsche bevolking. Geen enkel woord Vlaamsch mag nog in de school aangeleerd of zelfs gesproken worden.
Ondanks den leerplicht draagt het volksonderwijs er dan ook geen vruchten. Bij 't verlaten der school (10 à 12 jaar) hebben de kinderen werktuigelijk wat Fransch leeren lezen, maar verstaan het niet, terwijl zij hunne eigene Vlaamsche moedertaal niet kunnen lezen noch schrijven. Dat wil zeggen, dat zij ongeletterd zijn gebleven. De ouderen van dagen, die in hunne jeugd op de school nog wat Vlaamsch-lezen hadden mogen leeren, lezen 's Zondags hun Vlaamsch gebedenboek in de kerk. Het jonger geslacht, dat Fransche gebedenboeken krijgt, gaat er mee ter kerk, maar verstaat ze niet of gebrekkig.
Op 12jarigen leeftijd hebben de kinderen de school verlaten en vergeten zij spoedig hun kladdeken Fransch. De mannen vallen op 19jarigen leeftijd onder de bepalingen van den militairen dienstplicht. Men zendt ze naar verafgelegen Fransche garnizoenen, waar zij gedurende een drietal jaren wat kazerne-Fransch leeren. Dan keeren zij terug naar hun Vlaamsch dorp of naar hunne kleine stad, en op eenige jaren tijds zijn ze weer geheel Franschonkundig geworden.
Intusschen blijft de gansche bevolking - buiten de hoogere standen - in dien barbaarschen toestand, dat zij een taal spreekt, die zij niet lezen noch schrijven kan, en een vreemde taal heeft leeren lezen en schrijven, die zij noch verstaat noch spreekt. Kan men zich eene schandiger intellectueele verwildering voorstellen in een beschaafd zoogezegd vrij land met algemeenen leerplicht?
De Katholieke Kerk is de laatste schuilplaats der vervolgde moedertaal gebleven. 's Zondags hoort er de Vlaming een Vlaamsch sermoen; in den biechtstoel spreekt de priester hem in zijne taal aan; in de kathechismusles leert het kind de beginselen van zijnen godsdienst in de moedertaal. Maar zelfs die laatste schuilplaats wordt in de laatste jaren bedreigd. De Regeering verbood de Vlaamsche sermoenen en de Vlaamsche kathechismusles; en de Franschgezinde aartsbisschoppen van Kamerijk (Cambrai), onder wier geestelijk gezag onze 200.000 taalbroeders van Fransch-Vlaanderen leven, werken met hunne hoogere geestelijkheid de officiëele verfransching maar al te gedwee in de hand. Slechts in den allerlaatsten tijd, in den strijd tegen de hevig anticlericale Republiek, biedt de Katholieke Kerk er eindelijk weerstand, ook ten bate der Vlaamsche moedertaal.
Alleen het bijzonder initiatief zou die ongelukkige Fransche Vlamingen nog kunnen redden. Men zou er vrije lessen moeten inrichten om de moedertaal te leeren lezen en schrijven, men zou er Vlaamsche dagbladen en volksboekjes moeten verspreiden en vooral luidop voor de duizenden ongeletterden van den Westhoek openbare lezingen moeten houden uit eenvoudige geschriften, als die van Conscience bijvoorbeeld.
In tijden van verkiezingen alleen, wanneer het er op aankomt de stemmen der Vlaamsche kiezers te winnen, speelt de moedertaal nog soms eene zekere rol. De beruchte generaal Boulanger bekwam weleer te Duinkerke een verbazend getal stemmen, deels omdat hij een onbeholpen Vlaamsch kiesplakkaatje op de muren had laten aanplakken. Pastoor Lemire, die te Hazebroek herhaaldelijk tot lid der Chambre des députés werd gekozen, laat nooit na zijne kiezers in hunne taal van dorp tot dorp te gaan aanspreken in openbare Vlaamsche meetingen.
Kon men Vlaamsche sprekers vormen. dan ware reeds veel gewonnen en zou wellicht eene ontwaking der 200.000 Vlamingen in de arrondissementen Duinkerke en Hazebroek nog kunnen gebeuren. Wie weet?
Was de toestand van Vlaamsch-België vóór Waterloo zooveel beter dan die van Fransch-Vlaanderen in 1904? Och neen. En nu is Vlaanderen als Lazarus uit zijn graf verrezen.
Het Algemeen Nederlandsch Verbond zou de zaak ernstig moeten onderzoeken en de verwilderde vergeten taalbroeders uit den Franschen Westhoek niet langer aan hunne intellectueele ellende mogen overlaten.
Paul Fredericq.