dan is de zaak, dunkt ons, nog zoo erg niet. Want voorshands hebben zij meer van een progressieve regeering te vreezen, dan de progressieven van een Afrikaander regeering, vooral nu deze, uit den internationalen aard van de Zuid-Afrikaansche partij, vooral verzoenend zal moeten optreden. Met een Afrikaander meerderheid dus in het Lagerhuis en een progressieve meerderheid in het Hoogerhuis, zullen de Afrikaanders wel niet veel wetten kunnen doorzetten die beginselen raken, maar dan kan toch het kwaad, dat wij in een vorig opstel mogelijk achtten bijaldien de progressieven het heft in handen kregen, verhoed worden.
Hoe de kansen voor de verkiezing van Januari staan durven wij niet met beslistheid zeggen. De uitslag hoeft niet dezelfde te zijn als voor den Wetgevenden Raad, aangezien bij de verkiezing van dezen op een kandidaat meer dan eene stem uitgebracht kan worden en bij de verkiezing voor de Wetgevende Vergadering niet. Volgens de telegrammen rekenen de Afrikaanders uit, dat zij het winnen zullen, maar men kan op dergelijke becijferingen in den regel geen staat maken; de laatste verkiezing heeft dat weer bewezen. Wij mogen echter niet verzwijgen, dat wij voor onze stamverwanten niet gerust zijn. Van een Afrikaander uit de Kaapkolonie, die den politieken toestand goed kent, hoorden wij onlangs, dat zijn partij meer vertrouwen had in de verkiezing voor den Wetgevenden Raad dan voor de Wetgevende Vergadering. Dat is dus bedenkelijk. Maar 't kan nog anders uitvallen. Indien de Afrikaanders ook in Januari verliezen, dan is dit natuurlijk het gevolg van den opstand, die aan duizenden voor vijf jaren het stemrecht gekost heeft. Nu nog kan men telkens in de Kaapsche bladen lezen van rebellen, over wie die straf wordt uitgesproken. In elk geval kunnen de Afrikaanders zich over vijf jaar weer in hun meerderheid laten gelden, maar in dien tusschentijd kan er schromelijk veel bedorven worden.
* * *
De samenstelling van de nieuwe Wetgevende Vergadering zal al dadelijk van grooten invloed zijn op de onderwijskwestie en de taalkwestie. En dat zijn levenskwestiën voor den Afrikaander stam ook in de oude kolonie. Laat de Afrikaander nog maar wat verdrukt worden, laat het onrecht van den oorlog niet aan hem hersteld worden, indien het toekomende geslacht maar op school zijn volksaard niet verliest en zijn taal niet verleert.
De Afrikaanders der Kaapkolonie hebben ernstige grieven over het onderwijs. Velen, de meesten wellicht, vinden het stelsel nog zoo slecht niet, maar de uitvoering daarvan, die is slecht. Het onderwijs in het Hollandsch wordt verwaarloosd; de inspecteurs, die aan de wet de hand moeten houden en rondgaan om te zien of de scholen zich aan haar voorschriften houden, zijn dikwijls menschen die van het Hollandsch niets afweten. De onderwijzers hebben van hen dus niets te vreezen, als het onderricht in die taal op hun school niet deugt. De schoolbesturen uit de Afrikaanders worden gedwarsboomd. Hollandsche leerboeken, die jaren lang in gebruik zijn geweest, woorden verboden en Engelsche leerboeken, die van de geschiedenis van Zuid-Afrika een sterk partijdige voorstelling geven, ingevoerd. En zoo meer. Dat alles doet voornamelijk dr. Muir, de superintendent van onderwijs, die de voorschriften der wet op zijde schuift en zijn weerzin tegen al wat Hollandsch is en Afrikaansch voelt duidelijk toont.
Deze klachten en vele meer zijn onlangs op de synode der Nederduitsch Gereformeerde Kerk te Kaapstad te berde gebracht en uitvoerig behandeld. Er waren er op die vergadering die van het staatsonderwijs geen heil meer verwachtten en aanstonds wilden overgaan tot het oprichten van vrije scholen, waartoe de kerk - onder de Afrikaanders de vertegenwoordigster van het volk bij uitnemendheid - de aanstichting zou nemen.
Maar de bedachtzaamheid overwon. Vrije scholen op te richten en te onderhouden is zoo duur. De Afrikaander heeft voor de nationale zaak wel veel over, maar begrijpelijk, dat hij eerst nog beproeven wil, zijn onderwijs met staatshulp te bekostigen. En het is toch zijn recht, waarom hij vraagt. Dus besloot de synode, bij het Parlement op herstel van haar grieven, eerlijke uitvoering van de wet, alsook op verbeteringen aan te dringen. Geeft dat niet, dan zal men verder zien.
Men begrijpt dus, hoe de uitslag van de verkiezing voor den Wetgevenden Raad de synode teleurgesteld heeft en met hoeveel spanning zij de verkiezing in Januari tegemoet gaat. Loopt het dan ook verkeerd af, dan kunnen de Afrikaanders wel de hoop laten varen, dat er in het onderwijsstelsel een andere geest zal komen. En dan zullen zij wel tot de vrije school moeten overgaan, gelijk men in Transvaal reeds zoo flink op weg is te doen, en waarmede de Boeren in den Vrijstaat ook wel spoedig zullen beginnen, nu hun verzoekschrift met de 23,000 handteekeningen bij de regeering van de Oranjerivier-Kolonie geen verandering van de onderwijswet heeft kunnen bewerken.
* * *
Maar er is een andere zaak, waarin de synode der Ned. Ger. Kerk in de Kaapkolonie, waarin het Afrikaander volk dat zij vertegenwoordigt, geen hulp van het Parlement, geen hulp van de regeering behoeft om verbetering te brengen, en dat is het gebruik van de moedertaal in eigen kring.
Wij wisten, dat het Engelsch hand over hand onder de Afrikaanders was toegenomen, maar dachten dat de oorlog de menschen had wakker geschud. Daarvan hebben vele berichten uit Zuid-Afrika getuigd, en mondeling hebben Afrikaanders het hier te lande ons verzekerd. Men kon zelfs in vele Engelsche kranten lezen, dat de oorlog een dam had opgeworpen tegen den stroom van het Engelsch. In Afrikaander gezinnen, waar vroeger geen Hollandsch noch Afrikaansch werd gehoord, sprak men nu niet anders meer. Wie de taal verleerd was of haar nooit gekend had, beoefende haar nu vlijtig.
Wat wij nu echter op de synode te Kaapstad vernemen geeft een ander beeld van de werkelijkheid. Klacht op klacht verhieven de ernstiger Afrikaanders over de verwaarloozing van de moedertaal, nog altijd.
Een verslaggever van Ons Land schrijft er over. ‘Heeft ons volk in deze zaak ernst genoeg?’ vraagt hij. En verder: ‘Zullen onze leden Hollandsch spreken in het Parlement?’ ‘Zullen onze jongelingen en jonge dochters het Hollandsch gebruiken in gezelschap en in hun brieven? Zullen zij Hollandsche boeken met smaak lezen? De zaak is, Engelsch is de taal der mode, die een macht is.’ En hij besluit: ‘Gewis, ware het Hollandsch niet de taal van onze kerk en onzen Bijbel en onze gebeden, het was er mede gegaan als in Amerika.’
* * *
Als in Amerika. Hier zinspeelt de schrijver op wat hij in een vorige reeks aanteekeningen op de synode medegedeeld heeft, een voor den Nederlandschen stam treurig stukje. Hier is het:
De Nederduitsche Gereformeerde Kerk in de Vereenigde Staten van Amerika gevoelt nog zekere betrekking op de Kerk alhier. Wegens den drang der omstandigheden, heeft zij de Engelsche taal aangenomen. Zij komt tot de Synode met een hartelijken en interessanten brief. Het blijkt daaruit dat zij in getallen zeer toegenomen is, en nog toeneemt Toen zij een brief in onze officieele taal tot ons wilde zenden, was er niemand, die dien brief opstellen kon! Later werd er wel iemand gevonden die den brief in het Hollandsch kon schrijven, die nu gelezen is. Er zijn er die meenen dat dezelfde verandering van taal ook onze Kerk wacht. En vooral vóór den oorlog gebruikte men dit als argument om te pleiten voor Engelsche diensten! Gelukkig dat dit schrikbeeld niet thans veel uitrichten kan! De oorlog heeft de liefde voor de moedertaal weer aangewakkerd, en de dag wat verder teruggeschoven, waarop ook onze kerk een Engelschen naam, met 't Engelsch als officieele taal zal moeten aannemen. Intusschen, de taal kan niet iets onverschilligs zijn voor de Kerk. Zij zal, hoe zij het ook overlegt, met het uitsterven der taal ook verlies lijden in meer dan één opzicht. Daarom, hoewel de dingen hier niet zulk een vaart zullen nemen als in Amerika, de volkskerk moet voor de volkstaal zorgen.