Neerlandia. Jaargang 7
(1903)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe Verindisching van ons Nederlandsch.Op 24 Juli j.l. hield de Heer F.P.H. Prick in de afdeeling Batavia van het A.N.V. eene lezing over bovengenoemd onderwerp.Ga naar voetnoot*) Spreker brengt in herinnering dat sedert het optreden van ons Verbond de Regeering op zuivering van de taal heeft aangedrongen; wellicht zullen de vreemde woorden, zooals die van Franschen oorsprong, nu wel zoetjes aan verdwijnen; moeielijker zal dit echter zijn, met wat de Heer Prick noemt ‘de Oosterlingen’. De meeste dier Oosterlingen zijn ontleend aan het Maleisch; velen daarvan, zooals rotting, prauw, baadje kunnen wij niet meer missen; anderen zooals indische namen voor indische ambten en ambachten, die ter aanduiding van dieren, boomen, planten, bloemen en vruchten, van spijzen, van werktuigen en zoo meer zullen niet gemakkelijk door bruikbare Nederlandsche vervangen kunnen worden. Met vele voorbeelden verduidelijkt de Heer Prick zijn meening, maar daartegenover stelt hij tal van woorden, die zich wel is waar in de gunst van de spraakmakende gemeente verheugen, maar die best door zuiver Nederlandsche vervangen kunnen worden. Spreker wijst vervolgens op het taaltje der H.B.S. en andere scholieren, op de vele verkortingen als spen voor dispensjongen, waartegen hij niet zooveel bezwaar heeft; voorts op de, uit een indisch oogpunt onvolledige toelichting van onderscheiden woorden in het Woordenboek van Van Dale en het daarin ontbreken van tal van grootendeels zuiver Nederlandsche woorden of samen- | |
[pagina 139]
| |
stellingen, die bijna uitsluitend in Indië in zwang en daar zelfs onmisbaar zijn. De Heer Prick haalt bij dit alles een schat van voorbeelden aan; de indruk wordt verkregen, dat hij er prijs op stelt dat de, door de levende taal nieuw gevormde woorden ook erkend burgerrecht verkrijgen. Dan komt de spreker op de taal der Indo's, de blijvers, van wie velen eigenlijk nooit goed Nederlandsch spreken; bij dezen zijn 't niet zoozeer de Oosterlingen, maar de uitspraak, de woordenkennis en de grammatica, die de struikelblokken zijn; de indische jongen zal bij de verbreiding van het Nederlandsch onder de Inlanders nog bij dezen achterstaan, ‘omdat de Inlander alleen heeft ààn te leeren en niets àf te leeren. Het is een feit, dat op de H.B.S. zuiver inlandsche leerlingen betere taalmenschen zijn dan het gros van hunne klasgenooten’. Hoe kunnen wij den indischen jongen nu helpen; in het huisgezin wordt geen steun gevonden, in de school zal ten slotte de hulp moeten gegeven worden; spreker raadt aan, vereenvoudiging van het onderwijs door veel wat minder nuttig is over boord te werpen, door veel werk te maken van het Nederlandsch en ook door de taal te vereenvoudigen, ‘door zonder ingrijpende leelijke wijzigingen van de spelling in den engeren zin des woords’ overeenstemming te brengen ‘tusschen practijk en leer in zake wat we nog van verbuiging over hebben’. Tot zoover de spreker. Het verslag van de voordracht moet eigenlijk gelezen worden ter wille van den rijken schat van pakkende voorbeelden door spreker aangehaald en om een recht begrip te krijgen van de noodzakelijkheid van hervorming ten nutte van de indische jeugd. Het is niet de eerste maal dat op vereenvoudiging van spelling en op meer overeenstemming tusschen spreek- en schrijftaal wordt aangedrongen; zeker zal het onderwijs in het Nederlandsch bij vereenvoudiging van de taal zelve gemakkelijker ingang vinden. Ter wille van Indië zouden die vereenvoudiging en die overeenstemming moeten worden in de hand gewerkt. Indië zal daarin zijn gang moeten gaan. Behartiging verdienen ook de opmerkingen van den Heer Prick over het opnemen in de woordenboeken van de vele woorden, die in Indië burgerrecht hebben gekregen; de levende taal maakt steeds nieuwe woorden; ook die, welke in het indische deel van ons taalgebied gevormd worden en daar gereeden ingang hebben gevonden, moeten worden aangenomen en als kinderen van de moedertaal erkend. |
|