eene tot de andere vergadering. Het is best dat die quaestie maar dadelijk uitgemaakt worde.
M. Fabri dringt op verdaging aan en is van oordeel, dat geen rekening houden met den wensch van M. Reinhard een onbeleefdheid zou zijn tegenover M. Reinhard. Zoo ook M. D'Artois (Brussel). M. T'Sjoen kan zich niet aansluiten bij zijn vrienden uit Brussel. Het is reeds de tweede maal, dat die quaestie aan de orde staat; straks komt ze een derde maal en het zal telkens nutteloos tijdverlies zijn. Daarbij de gedachten van M. Reinhard over de wijziging zijn bekend. Op de Algemeene Vergadering te Brussel verleden jaar heeft hij ze ontwikkeld. De quaestie werd besproken in den Brusselschen en in den Gentschen Tak. Iemand van Brussel zal wel in staat zijn de gedachten van M. Reinhard aan de vergadering mede te deelen. Zoodat het volstrekt nutteloos is een zoo belangrijke quaestie te verdagen, waarvan het aansleepen verlammend werkt.
Tot verdaging wordt besloten met 17 stemmen tegen 15 en een onthouding.
4). Wetsvoorstel Coremans. De heer Voorzitter deelt mee, dat op het Rechtskundig Congres den vorigen Zondag te Brussel gehouden met algemeene toejuichingen een motie van den heer Prayon van Zuylen werd aangenomen ten voordeele van bedoeld wetsvoorstel. Hij acht dit een feit van zeer groot belang daar zich aan de bestuurstafel bevonden de hh. Van den Heuvel, minister van Justitie en Begerem, oud-minister. De heer Meert zegt, dat dit punt herhaaldelijk op onze dagorde is voorgekomen; dat, ten voordeele van dit wetsvoorstel besluiten genomen zijn geworden in den Gentschen Tak en op onze Algemeene Vergaderingen. Onder ander hebben we het verslag van den heer Van Waesberghe uitgegeven en verspreid. Ze werd gezonden aan Senatoren en Volksvertegenwoordigers. Dan werd ook besloten een deputatie te zenden bij de heeren bisschoppen om ze over het Wetsvoorstel voor te lichten. Dit laatste besluit werd niet uitgevoerd om redenen ontwikkeld in het Dagelijksch Bestuur. Men meende namelijk, dat het best zou zijn dergelijke stappen niet te laten doen door een onzijdig organisme als het Verbond, maar dat over te laten aan Katholieke organismen als de Vlaamsch Katholieke Landsbond. Nu is het de quaestie of het Verbond zich verder zal onthouden, dan wel het zich voor deze quaestie inspannen zal gelijk het gedaan heeft voor andere punten op het programma van den Vlaamschen Strijd.
De heer Fabri is van oordeel, dat het Verbond nogmaals zijn instemming kan betuigen met het wetsvoorstel.
De heer Van der Cruyssen stelt voor, dat het Verbond op alle wijzen zijn best zal doen om het wetsvoorstel te doen aannemen.
De heer T'Sjoen meent dat men een grootere verspreiding zou kunnen bezorgen aan het verslag van den heer Van Waesberghe. Het is dringend noodig dat er een oplossing kome. De franskiljons hebben als argument aangegrepen tegen de wet van '83, dat deze niet toepasselijk was op de vrije gestichten en dat de Katholieke meerderheid die wet alleen had aangenomen om de officieële gestichten te benadeelen. Daarin vonden ze een aanleiding tot hunne heftige bestrijding van de toepassing der wet. Velen vonden er een rechtvaardiging in van het onttrekken van hunne kinderen aan de officieële gestichten om ze naar de vrije gestichten te zenden. Aldus deden deze laatsten aan de eersten een oneerlijke concurrentie.
De heer Herbert (Lokeren) deelt eenige inlichtingen mee omtrent de geruchten die in omloop zijn omtrent den fellen tegenstand die geboden wordt tegen het wetsvoorstel. Alzoo wordt verteld, dat stappen gedaan zijn geworden bij de onderteekenaars van het wetsvoorstel, opdat ze hunne handteekening zouden terugtrekken en dat enkelen dat wezenlijk zouden gedaan hebben. Daar is niets van aan. Wel zijn er in dien geest stappen gedaan bij de onderteekenaars, maar zonder gevolg. De Bond van de Oud-hoogeschoolstudenten van Oost-Vlaanderen heeft van zijn kant stappen gedaan bij diezelfde onderteekenaars en van hen de verzekering bekomen, dat een eens gegeven handteekening blijft en dat het Wetsvoorstel vast in den volgenden zittijd der Kamer in behandeling komt. (Toejuiching).
De heer Maes stelt voor dat voor het wetsvoorstel Coremans dezelfde veldtocht van volksvergadering zou op 't getouw gezet worden als die welke plaats greep voor de Vervlaamsching der Gentsche Hoogeschool.
De heer Van der Cruyssen zegt dat zulks gebeurt. Reeds 20 meetings werden gehouden in de provincie Antwerpen; andere in het Land van Waes.
De heer Bouchery vraagt of geen middelen kunnen aangewend worden om te weten te komen, welke volksvertegenwoordigers voor het wetsvoorstel zijn en welke tegen.
De heer Maes doet ten slotte het voorstel: ‘Het Bestuur van Groep B wordt uitgenoodigd om uit te zien naar doeltreffende propagandamiddelen ten voordeele van het wetsvoorstel Coremans.’
Dit voorstel wordt met algemeene toejuiching aangenomen.
5) Gebruik onzer taal bij de Burgerwacht. De heer Van den Weghe zegt, dat de wet, de bizondere korpsen terzijde gelaten, toegepast wordt. Het volgende jaar, naar de verklaring van den Minister, zal ze algemeen moeten toegepast worden. Doch nu gebeurt wat anders. De officieren moeten een eed afleggen. Voor dien eed bestaat alleen de Fransche formule. Te Oostende heeft een officier gevraagd om dien eed in het Nederlandsch te mogen afleggen. Dat is hem door den kolonel geweigerd geworden. Hij heeft dan gevraagd om den eed in 't Nederlandsch te mogen herhalen, nadat hij hem in 't Fransch zou gezegd hebben. Ook dat is hem geweigerd geworden. Nu zou bij den Minister moeten aangedrongen worden, opdat hij aan de overheden van de burgerwacht ook Nederlandsche formules voor den eed zou zenden. De heer Van de Weghe stelt verder voor dat we bedoelden officier per brief zouden gelukwenschen. Aangenomen.
De heer Fabri: Te Gent moet voor de Burgerwacht een generaal benoemd worden in de plaats van generaal Busine. Er zou moeten op aangedrongen worden, dat geen Nederlandsch-onkundige Waal benoemd werd. Een stem: Die opvolger is al benoemd: 't is generaal Greindl.
De voorzitter zegt dat die benoeming nog niet officiëel is. Inlichtingen zullen genomen worden.
6) De stemgerechtigden uit Diest zijn niet opgekomen. De secretaris leest een stuk van den heer Van Nerom van Diest over het punt door dien Tak aan de orde gesteld: ‘Gering is het getal Vlaamsche onderwijzers, die aan den strijd voor taal-, volks- en stambelangen een werkdadig aandeel nemen. Middelen om daarin te verhelpen.’
De heer Vergauwen, hoofdonderwijzer Meirelbeke, vindt den blaam op de onderwijzers geworpen te algemeen. Hij vindt integendeel dat de onderwijzers in doorsnede zeer goed Vlaamschgezind zijn. Waar hij den heer Van Nerom hoort spreken over de Normaalscholen, moet hij zeggen, dat de Normaalschool van St. Nikolaas, waar hij zijn opleiding ontving, bezield is met een goeden geest en dat daar geen onderwijzers uitkomen, die niet Vlaamschgezind zijn. Het stuk van den heer Van Nerom geeft zelf geen middelen aan de hand om verandering aan te brengen in den door hem gewraakten toestand.
De heer Van den Weghe: Behalve de Normaalschool van St. Nikolaas kan nog genoemd worden die van Lier, waaruit tal van Vlaamschgezinden getreden zijn. De Normaalschool van Brussel laat veel te wenschen over. Het onderwijzend personeel van Oostende is goed gezind; bewijs: een aantal zijn aangesloten bij den Oostendschen Tak.
De heer T'Sjoen: Zij die het onwaardeerbaar geluk hadden te Lier de leerlingen te zijn van Van Beers en Sleeckx, weten wat die mannen hebben gedaan om liefde voor de taal in 't hart van de toekomstige onderwijzers te prenten. Ook omtrent de Normaalschool van Brussel mag men niet onrechtvaardig zijn. Daar onderwijzen de heer Van Kalcken en mej. Torrekens en wat die doen voor de Nederlandsche taal is zeer te waardeeren. Spreker neemt de gelegenheid te baat om een bewogen hulde te brengen aan de nagedachtenis van het oud bestuurslid van den Brusselschen Tak, mevr. Cortebeeck, die aan de Normaalschool te Brugge Nederlandsch onderwees en binnen den korten tijd van haar werkzaamheid aldaar reeds zeer veel goed werk had verricht. Nu kan de heer Van Nerom gelijk hebben, wanneer hij zegt dat al te weinig onderwijzers een werkdadig aandeel aan den strijd nemen. Hij stelt voor aan de Vlaamsche onderwijzers een omzendbrief of een propagandabrochuur te zenden om ze tot werkzame deelneming aan den Vlaamschen strijd aan te zetten.
De heer Van Oost: Men kan propaganda maken in onderwijstijdschriften. Hij is bereid aan het gelezen stuk een plaats te bezorgen in een tijdschrift. Hij breekt meteen een lans tegen het onderwijs van het Fransch op de lagere school.
De heer Strang: Oostendsche onderwijzers hebben te Namen geheuld met de franskiljons.
De heer Fris erkent de waarheid daarvan. Onderwijzers staan bloot aan drukking vanwege franskiljonsche overheden. Nochtans zijn vele Oostendsche onderwijzers des ondanks aangesloten bij den Oostendschen Tak.
7). Toestand der Vlamingen in het Walenland. De heeren De Smaele en Omer Wattez hebben beiden een opstel over dit vraagstuk geschreven. Het uur is te ver gevorderd om die stukken nog te lezen en dan nog de bespreking te openen. De heer De Smaele stelt voor een commissie te benoemen zooals men gedaan heeft voor het tweede punt. Deze commissie zal kennisnemen