Daar's minnig boer, wat mij gebruik,
Daar's minnig Afrikaner flink,
Wat mij, sijn taal, verag,
Hij ken gin spraak so goed as mij,
Maar ‘Praat toch liever Engels’! sal
Hij in zijn kinders prent.
En gingen de leiders maar beter voor!
Selfs in di Parlement word ek,
Hul almal daar, behalve 'n paar,
Laat mij teenwoorig blij.
Di kromste Engels hoor jij daar,
Di Hollans gee jou pret, -
‘I has’ en ‘ek die heef’ vir hul
Klink beter dan ‘ek het’!
De behoefte aan ‘nationaal zelfrespekt,’ waarover J.H. Hofmeyr het heeft, schijnt niet tot de onderste lagen van de Afrikaanders bepaald te blijven.
Ten slotte nog een paar regels ter verheerlijking van het Afrikaansch uit Janni's vers aangehaald:
Kijk of ek ni uit adelteel
Steeds suiwer het geblij!
Kijk of jij in Europa ooit
'n Reiner spraak sal krij!
Kijk of daar is 'n ander spraak
Soek eene, wat nog mooier klink
En meer jou hart kan wek!
Als de Afrikaner zijn taal beter leert kennen, dan zal hij zich aan haar hechten, meent Janni, en haar toekomst is verzekerd. Dan zal, zegt het Afrikaansch,
Dan sal ek ook al sterker groei,
En breed mijn takke stuur;
Dan klou mijn wortels stijver vas..
* * *
De Afrikaander partij in de Kaapkolonie is, gelijk men weet, vooral onder den invloed van J.H. Hofmeyr, veranderd in een Zuid-Afrikaansche partij, die geen Hollandsch of Engelsch kent, maar een partij wil zijn van allen, welke taal zij spreken en uit welk volk zij stammen, die Zuid-Afrika als hun vaderland beschouwen. Deze hervorming van de eens Hollandsch-Afrikaansche partij in een nationale Zuid-Afrikaansche heeft op het laatste congres van den Afrikaander Bond, kort geleden, haar beslag gekregen, maar daarheen heeft men het al sedert jaren geleid. Ons Land bepleitte de nieuwe partijgroepeering al voor den oorlog. Dit samengaan van alle nationaliteiten of, waar 't ten slotte op aankomt, van Hollandsche en Engelsche Zuid-Afrikaners, wortelt dus dieper dan in de politieke noodzakelijkheid voor de Afrikaanders om tegen de Rhodes-progressieven hulp te zoeken bij de Engelschen die Zuid-Afrika voor zijn eigen bewoners opeischen, zij 't dan onder Engelsche vlag.
Moest men in Ons Land de tolk van geheel het Afrikaander volk van de Kaapkolonie zien en in mannen als Hofmeyr (Onze Jan), Theron en de Waal, voorzitter en secretaris van den Bond, niet alleen zijn leiders, maar ook de dragers van zijn streven, dan zou er geen twijfel aan zijn of de Hollandsche Afrikaanders wenschen niets liever dan, met behoud van eigen taal, met de Engelsche Zuid-Afrikaners samen te smelten.
Tot de Afrikaanders, die dat willen, behoort ook Nico Hofmeyr. Midden in den oorlog zijn boek schrijvende over wat hij er in het leger van de Boeren van meemaakte, bepleitte hij reeds op roerenden toon verzoening met de Engelschen. En onlangs bevatte het Zuid Westen, het Oudtshoornsche blad waarvan hij hoofdredacteur is, een vertaling van The Settler, het schoone vers van Kipling, dat men waardeeren kan als men vergeet wie het dichtte en dat hij het deed naar aanleiding van Chamberlain's verzoeningsgebral in Zuid-Afrika. Verzoeningslied, zoo is de titel die Nico Hofmeyr voor zijn vertaling koos. Ziehier een koeplet:
Hier, in een ruim en zonnig land,
Waar we spoedig onrecht vergeten,
Leg ik mijn' hand in mijns broeders hand
En, bij de kraalmuur gezeten,
Willen wij samen te rade gaan,
Om verzoening te doen voor de zonden
En dwaasheid door beide partijen begaan,
En te heelen de diepe wonden.
‘Waar we spoedig onrecht vergeten’, zoo ongeveer kon Kipling wel zeggen. De Engelschen vergeten spoedig onrecht dat zij anderen aandoen, maar als het voor hem niet slechts woorden zijn, kent Nico Hofmeyr zijn volk zoo slecht? Zullen de Afrikaanders zoo spoedig het onrecht vergeten? Een eeuw onthouden zij het, en langer. ‘De zonden en dwaasheid door beide partijen begaan’! Het is al fraai dat Kipling de zonden en dwaasheid, die zijn volk de Boeren aandeed, op gelijke lijn stelt met wat de Engelschen de Boeren verwijten. Maar alweer, gaat er niet een vervaarlijke verzoening door het Afrikaander kamp, dat die Engelsche hoon klakkeloos in het Hollandsch overgebracht wordt?
Er zijn in Zuid-Afrika stellig Engelschen, en hun aantal moet niet gering wezen, die ook verbroedering en samensmelting van Zuid-Afrikanen van allerlei landaard wenschen. De South African News bepleit het in de Kaapkolonie, de Friend doet het in den Vrijstaat, beide bladen vierkant tegenover de politiek van Chamberlain en Milner staande. Wil men in een Kaapsch blad de oorlogspolitiek van Engeland en zijn politiek na den oorlog scherp veroordeeld vinden, dan is men beter bij de South African News terecht dan bij Ons Land. En de Friend spreekt ook met geen onvast geluid.
Bij de Engelschen, wier gevoelens in S.A.N. en Friend uitgesproken worden, openbaart zich het verlangen om in Zuid-Afrika één groot eigen volk te hebben. De Friend herdrukt een vers van Charles Cowen, een ouden inwoner van de Kaapkolonie. Het is al van 1898, maar de dichter vond het in deze dagen zoo toepasselijk dat hij 't nog eens onder de oogen van het publiek wilde hebben. Hij bezingt de schoonheid en rijkdom van Zuid-Afrika's land, de eerbiedwaardigheid zijner inzettingen, de schoonheid en kracht van zijn blanke bevolking, en het refrein zegt telkens: Wij zijn Zuid-Afrikanen; wij zijn Engelschen, Franschen noch Schotten; tweedracht belemmert ons streven; ook zijn wij geen Duitschers, Ieren, Hollanders, maar echte Zuid-Afrikanen.
We're neither English, French nor Scotch,
Division mars our plans -
Nor are we Germans, Irish, Dutch -
Intusschen vergeet Charles Cowen niet ‘den troon’ noch ‘het rijk, welks vlag de zeeën beheerscht.’ Dat komt dus overeen uit met J.H. Hofmeyr en de zijnen. Wie zal zeggen wat de toekomst brengt?