Neerlandia. Jaargang 7
(1903)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdZuid-AfrikaUit den brief van een Transvaler, en niet de eerste de beste: ‘Onze kerk zal in Mei bijeenkomen en dan zullen wij besluiten over onze scholen. Als wij niet meer rechten voor het Hollandsche onderwijs krijgen dan zullen wij in open oppositie treden. Ons taal sal ons taal blijven, en nimmer sal ons dit opgeven, hoe arm en hoe moeilijk het ook wordt.’ Het zal dan wel tot openlijken strijd tegen de regeering komen, want er is luttel kans dat zij het Hollandsch meer rechten zal geven. Chamberlain heeft nog kort geleden in het Lagerhuis gezegd, dat de regeling voor het onderwijs in het Hollandsch alleszins billijk is. In een heele week hoogstens drie uur les in Hollandsche taal. En nog twee uur Bijbelsche geschiedenis in het Hollandsch er bij. Ook mag er een uur Hollandsch godsdienstonderricht gegeven worden, maar dan moet van het andere een uur af. In het geheel voor dat onderricht in het Hollandsch, wereldlijk en godsdienstig, hoogstens vijf uur in de week. Als de ouders 't verlangen, wel te verstaan. Het is in 't geheel niet noodig, dat Engelsche kinderen Hollandsch leeren. En in een Transvaalsch blad hebben wij gelezen, dat die Hollandsche lessen buiten de gewone schooluren gegeven worden, - althans op de school waarover de schrijver uit ondervinding kan spreken. En waar heeft de regeering de onderwijzers, op haar scholen, die behoorlijk Hollandsch kunnen onderwijzen? Wat moet er onder een dergelijke onderwijzerswet van het Hollandsch op de staatsschool terecht komen! Daarom beginnen de Boeren hun eigen scholen op te richten. Dat wil wat zeggen in dezen tijd! Na al hun verliezen, bij de armoede die er is, geld te geven voor eigen scholen, terwijl de Engelsche scholen meerendeels kosteloos zijn. Maar een groote maand geleden waren er in Transvaal toch al over de honderd. En men is nog in het begin. Men had of heeft misschien nog hoop, dat de regeering aan het Hollandsch meer recht zal geven. Van dien waan zal men nu echter langzamerhand wel genezen. En de kerk komt deze maand bijeen. Daar zullen wij wel meer van hooren.
* * *
Het moet erkend worden, dat de Engelsche regeering aan het vrije onderwijs in de nieuwe koloniën geen al te groote bezwaren in den weg legt. Zij verlangt toegang voor haar inspecteurs en dan, dat de onderwijzers na 1 Januari 1906 het diploma hebben, dat ook op de regeeringsscholen geëischt wordt. Dit laatste lijkt niet geheel billijk, althans niet voor de onderwijzers die nog uit den tijd der Republiek stammen en toen hun brevet hadden. Maar 1 Januari 1906 ligt nog ver. Er is tijd zich op 't examen voor te bereiden en een heksentoer zal 't wel niet wezen, zoo'n Engelsch diploma te behalen. En dan, er kan een en ander gebeuren tegen dien tijd. Dat de regeering er op gesteld is, dat de onderwijzers aan de vrije scholen behoorlijk Engelsch onderwijs kunnen geven, is begrijpelijk. Maar de vrije scholen komen haar daarin uit eigen beweging tegemoet. Ongelijk vrijzinniger dan op de Engelsche scholen het Hollandsch, wordt op de Hollandsche scholen het Engelsch behandeld. In de 1e klas een half uur daags spreekoefeningen; in de 2e wordt een uur daags het onderwijs gegeven in het Engelsch; in de 3e anderhalf uur; in de 4e twee uur en in de 5e en 6e twee-en-een-half uur, d.i. bij een schooltijd van vijf uur evenveel als het Hollandsche onderwijs. Zoo is althans de regeling op de scholen, die subsidie krijgen van de hoofdcommissie | |
[pagina 54]
| |
voor het vrije onderwijs. Die regeling is zeker zeer vrijzinnig, al te vrijzinnig meenen wij, al voelen wij volkomen het belang voor de Boerenjeugd om goed Engelsch te leeren. Een groote grief van de Boeren tegen de onderwijzers is nog, dat zij geen stem hebben in de benoeming van de onderwijzers. Onder de nieuwe wet worden wel schoolcommissiën uit de ouders benoemd, maar die kunnen geraadpleegd worden, meer niet. Dat was vroeger anders. De schoolcommissies stelden de onderwijzers aan. Dat de ouders nu voor hun kinderen moeten aannemen wie de regeering slechts als onderwijzer wil zenden, is hun tegen de borst. Met al die grieven zal het vrije onderwijs gebaat worden en als er genoeg geld is om de verarmde Boerenbevolking in staat te stellen eigen scholen op te richten, kan men er vrede mee hebben, dat het Hollandsch op de staatsschool doodgedrukt wordt. * * *
In Ons Land heeft een ongenoemde het nut bepleit van goed onderwijs voor het Afrikaander volk. Bij het aartsvaderlijke leven van vroeger kwam 't er niet zoo op aan of men met veel kennis toegerust de maatschappij inging, nu is het anders. Er is veel armoede onder het volk gekomen. De landbouw kan niet allen meer voeden. Zij moeten andere bedrijven leeren, zij moeten met het hoofd werken; dus met kracht zich aan de verbreiding van onderwijs gewijd! En dan is de toekomst verzekerd, want de Afrikaander is tot veel goeds aangelegd. Wat wij hier neer hebben geschreven is een samenvatting van het slot van het artikel van Vaderlander - zoo teekent zich de schrijver - het begin is een beschrijving van het vroegere leven van het Afrikaander volk en hoe dat leven zijn karakter gevormd heeft. Uit dat eerste deel van zijn artikel nemen wij een stuk over. De Boer, de Hollandsche Afrikaander, moest gedurig worstelen met wilde gedierten, onontgonnen velden en moerassen, wilde en beschaafd-wilder menschen. Sedert dien tijd dat hij met ‘bobbejaanhout’ en ‘snaphaan’ gewapend, een van woede snuivend rivierpaard, ‘aan de Zoute Rivier’ in den modder weggezonken, eerst een gat door de huid met zijn hakmes banen moest, om zijn kogel doeltreffend te doen gelden, tot heden toe waar hij op duizend passen aan de Krokodil Rivier den ‘Bushman,’ zonder mes, met zijn Mauser neervelt, was opvoeding van den Boer meestal de blauwe lucht: ‘het sterren dak’; de natuur: ‘Gods handenwerk’; en - de Staten Bijbel. |
|